woensdag 13 juli 2011

Terug (3)

Al mijn herinneringen aan intercontinentale vluchten (vanaf mijn derde ongeveer) beginnen met de vreemde staat waarin ik enkele uren voor de vlucht terecht kom. Een soort niemandsland. Een soort tijdloosheid. Een afgesneden zijn van de plek waar ik van vandaan ga en van alle mensen die die plek bevolken. Meer nog dan anders kan ik van een afstandje naar mensen en dingen kijken en luisteren en ze ruiken, omdat ik weet dat ik de volgende dag weer gewoon in de Plus op de Voorstraat in Utrecht mijn pak yoghurt, en broccoli met een tartaartje koop.

Het is een onthecht gevoel, maar ergens ook wel prettig, omdat al mijn zintuigen in een verhoogde staat van paraatheid lijken te zijn (wat niet zo handig is als je 11 uur lang in een koker in de lucht moet hangen met je knieën tegen de stoel van je buurman).

Nog steeds vind ik het winterlicht van Johannesburg iets fenomenaals: het groen van de bomen is groen, en het blauw van de hemel is blauw, en het licht filtert door de bladeren. De lucht geeft me een gevoel van ruimte, ookal is Johannesburg vergeven van de smog. Ik kan voelen dat ik op 1800 meter hoogte zit, en die associatie ken ik alleen maar van de bergen in Indonesië. Fris, leeg, stil, ruimtelijk. Heerlijk.

Vanavond vlieg ik terug naar Nederland en vanmiddag had ik een afspraak met een kennis uit Pretoria. Dat was een beetje ver voor mij in een taxi, dus we spraken af in Sandton (in Johannesburg maar dicht tegen Pretoria aan), op het Nelson Mandelaplein. Madiba wordt een dezer dagen zoveelennegentig, maar niemand heeft in geen maanden meer iets van hem vernomen. Sommigen vragen zich af of hij nog wel onder ons is.

Op het Nelson Mandelaplein staat een grotesk standbeeld van de vader van de natie. Ik was een beetje vroeg, dus ik stond in de winterzon op het plein naar het standbeeld te kijken en naar de mensen eromheen, in mijn plezierige staat van onthechting ter voorbereiding op mijn verblijf in de vliegende en brullende cocon van de KLM.

In Sandton woont en werkt de rijkere middenklasse van Zuid-Afrika. Mensen die iets te besteden hebben en vinden dat ze iets te vertellen hebben. Het plein was bedrijvig; Madiba zou er met plezier naar kijken: een Afrikaner familie begroet elkaar met blije singsongerige kreten vol "Ag" en "Lekker". Een Indiase familie, gesluierd en wel, steekt sloffend het plein over terwijl kinderen en kleinkinderen er in winkelwagentjes omheen racen. Zwart en wit worden betekenisloos in nette kantoorpakken. Iedereen wil op de foto met de reusachtige Madiba in brons, inclusief de Japanse toeristen. Ze omhelzen zijn been innig.

Ik moest denken aan de opmerking die Louise enkele jaren geleden maakte, tijdens mijn eerste verblijf in Durban in 2008: de criminaliteit is verschrikkelijk, zei ze, en het gevoel van onveiligheid ook, maar ik kan je vertellen dat het niet half zo erg is als de apartheid, toen we - ook als blanken - bang moesten zijn om met iemand met een andere huidskleur over straat te gaan.

Sommige van mijn vrienden, ook zwarte, vinden dat Madiba's tijd gekomen is. Maar dat durven ze niet hardop te zeggen. Hij is een icoon, net als Miriam Makeba en Hugh Masakela en een land wordt niet volwassen als het zich blijft vastklampen aan iconen, hier vervat in monsterlijk brons. Het is niet voor niets dat hij zich wijselijk heeft teruggetrokken uit het openbare leven.

Maar nu zijn verjaardag nadert, klinkt op alle radiostations zijn stem. Met de Zoeloe taxichauffeur die me naar Sandton reed, hoorde ik hem uit archiefopnamen spreken over menselijke waardigheid en vrijheid. Weet je wie dat is? vroeg de chauffeur me met verstikte stem. 'Het is Madiba' zei ik en ik won de jackpot. 'He is the father of our nation' zei de chauffeur en hij hield de volgende vijf minuten niet op met stralen.

Als 'honorary South African' (zoals mijn vrienden me nu noemen), tegen wil en dank geobsedeerd door de verschillende bevolkingsgroepen van dit land, denk ik: wanneer zegt een Zoeloe zoiets over een Xhosa? Gewone Zoeloes vinden Xhosa's arrogante klootzakken, net als Wildersstemmers uit Limburg niks van cultuurminnende randstedelingen moeten hebben. Ze verdelen de baantjes en verpatsen het geld van de belastingbetaler met linkse hobby's. Maar Madiba wordt niet gezien als Xhosa, hij staat boven al dat gesodemieter over afkomst, taal, en klasse. Wat gebeurt er als hij er niet meer is?

Madikwe

Het natuurreservaat Madikwe, aan de grens met Botswana en aan de rand van de immense Kalahariwoestijn, is op zijn eigen manier spectaculair. Struikgewas, savanne, maar met een weidsheid die ik in Europa nooit ben tegengekomen. De weg verdwijnt aan de horizon. En verder is er niets. Lijkt het. Want tussen het struikgewas leven de meest uiteenlopende wilde dieren. En het is eten of gegeten worden. Onderstaande geschoten buit is niet geschikt voor mensen met een zwakke maag en vegetariërs.

Ik heb genoten.

The big five: olifant, buffel, neushoorn, leeuw en luipaard hebben we allemaal gezien, afgezien van de grote hoeveelheid impala [antilopes], koedoes [herten], een hyena, veel giraffen, en een oneindige hoeveelheid vogels.


Dit is geen onschuldig rund, niet voor niets één van de grote vijf. Als je een stier kwaad maakt dan is het snel gebeurd met je.






Kijk ook naar de vogeltjes op de nek van de giraf, die hem verlossen van teken en andere insecten. Mooie symbiose.


Een bruine hyena, zie je niet vaak.


Neushoorns. Zeldzaam schuwe dieren en niet zonder reden want er wordt verschrikkelijk gestroopt. Hun hoorns worden gebruikt voor traditionele Oost-Aziatische geneesmiddelen en Chinese handelaren betalen er kapitale bedragen voor. Ze waren snel weer weg.


Met z'n zessen op stap. Erg gezellig. Erg wit. Dat wel.






Boven alive and kicking, maar hieronder...




...een op hol geslagen olifantenstier moest afgemaakt worden en wordt aan de wilde dieren gelaten, ...


...maar deze leeuw is eigenlijk zieliger. Hij kon zich nu nog te goed doen aan de afgemaakte olifant, maar toen hij opstond, liep hij mank. Mank lopen betekent niet kunnen jagen - niet kunnen eten - verhongeren. Deze leeuw is ten dode opgeschreven. Ben blij dat ik mijn voedsel niet meer hollend hoef te verzamelen...




En dit was de catch van de hele trip: een luipaard! Een prachtige elegante kat die zich alleen sporadisch laat zien, maar deze was tamelijk relaxed, hoewel hij op een gegeven moment wel echt genoeg had van al die lampen op zijn hoofd.




Lekke band! Iedereen uit de auto, en kijken of er geen wilde dieren in de buurt zijn. Gelukkig was er een ranger in de buurt die een reserveband bij zich had, want de onze had geen reserveband meer.


Giraffen kunnen zich goed tegen leeuwen verdedigen. Met één trap met hun lange benen kunnen ze een leeuw doodslaan. Maar ze moeten ook slapen, en in tegenstelling tot paarden slapen ze niet staand. Op zo'n moment kan een leeuw toeslaan en dat hebben deze jongens gedaan.


Ze bewaken hun buit tegen hyena's, luipaarden en roofvogels. Intussen eten ze zich vol en liggen verzadigd met bolle buiken de verte in te staren of te slapen.


We konden heel dichtbij de leeuwen komen omdat ze het voertuig waar we inzitten als een vreemd maar wel bekend groot dier zien waar ze niet zo nodig iets mee moeten. Zodra je opstaat, of een arm uit de (verder helemaal open) auto steekt, herkennen ze je als mens en kunnen ze je aanvallen. Maar zolang je ze niet als mens herkennen is er niets aan de hand.

donderdag 7 juli 2011

Durban in megaspeed

De afgelopen twee dagen heb ik Durban in megaspeed gedaan. Ook daar was het ongewoon koud en regenachtig. Toepasselijk voor een eetafspraak op maandagavond met mijn ex, die – zoals ik verwacht had – de ene helft van zijn rol in het verhaal zwaar overdreven vond en zich de andere helft gemakshalve niet meer kon herinneren. Wat een onvolwassen klojo. Blij dat dat hoofdstuk nu definitief afgesloten is.

Dinsdagmorgen op de universiteit: met Sazi praten over de boventoonreeksen van de uMakhweyana bow, lekkere hardcore musicologie, die ook voor maskanda relevant is. Daarna lunch met vrienden in het Jaipur Palace – want zonder curry en soji kun je Durban niet bezocht hebben.

En ‘s middags was Selby er, die me eerst naar het BAT-Centre bracht om Njabulo op te halen. Njabulo heb ik leren kennen in Nederland toen hij met de nu wijlen Shiyani Ngcobo op tournee was als djembéspeler. Naast het bespelen van West-Afrikaanse percussie is Njabulo timmerman en ik ben udadewethu (zijn sis). Daarna naar het Stables Theatre waar Skho aan het repeteren was. Donker intussen. Razend verkeer rond Warwick Triangle, zwermende mensenmassa op weg naar huis, een minibustaxi die voor onze ogen (maar ver buiten ons bereik) uit de bocht vloog. Selby moest naar huis. Skho was nog niet klaar met repeteren. Op zo’n moment ben ik blij dat ik weet wie ik kan vertrouwen en wie niet. Njabulo is mfuwethu (mijn broer) en er zijn geen onderliggende verwachtingen op allerlei vlak die tot onverwachte situaties kunnen leiden, omdat we het daar uitgebreid over gehad hebben en die uitgesloten en terzijde geschoven hebben. Ik waardeer nu wat een groot goed het is om daar gewoon over te kunnen praten. En hoe zeldzaam dat is in deze patriarchale contreien.

Selby stuurde één van zijn hulpchauffeurs en liet me met een gerust hart achter; in de twintig minuten dat we in het donker stonden te wachten en keken hoe de taxibus werd weggesleept heb ik alleen maar met aardige mensen gesproken. Ik voelde me geen moment onveilig. En ik verbaasde me weer over de angststuip waar veel Zuid-Afrikanen in verkeren. Vlak bij de haven is een weg waar Mageshen vroeger altijd met een rotvaart doorheen reed. Ontzettend onveilig daar, met die hostels en ruwe havenarbeiders op straat. Gister reed ik er met Sazi doorheen en vroeg: het is hier gevaarlijk he? Neehoor, zei Sazi, hier is nog een gevoel van een traditionele gemeenschap; mensen letten op elkaar. Het is hier veel veiliger dan in andere delen van de stad.

Skho, Njabulo en ik reden naar Florida Road, het uitgaansgebeuren in Durban. Skho had me vorig jaar al een Zoeloenaam gegeven, Nompilo (niet geheel zonder achterliggende reden) en nu leerde ik de vele verschillen tussen deep zulu en urban zulu. Andere woorden, andere uitspraak. Skho, mijn leeftijd, spreekt deep zulu, van het platteland, Njabulo, 10 jaar jonger, beheerst het plattelandszoeloe niet meer zo goed. Hij spreekt een urban zulu en ze hebben soms moeite elkaar te verstaan.

We moesten op tijd klaar zijn met eten, anders konden Njabulo en Skho geen vervoer meer krijgen naar de township. Sazi gaf ons een lift in zijn van. Joepie! Achterin het bakkie! Sinds Indonesië niet meer gedaan. Lekker scheuren door de stad. Weer langs Warwick Triangle, naar het busstation. Nog zo’n levensgevaarlijke plek waar niets aan de hand is. Ugh. Ik blijf heus voorzichtig doen hoor. De statistieken spreken boekdelen, maar dat neemt nog steeds niet weg dat het leeuwendeel van de mensen je gewoon goedgezind is.

Daarna met Sazi en Xolani de hele avond muziek zit luisteren in Xolani’s flat en rooibosthee met whiskey gedronken. De heren vonden dat mijn ex mijn geld aan me terug moet geven. How are we gonna get Barbs her money back? Ze stelden voor om een paar jongens op te trommelen die hem ‘het zonder probleem in een paar uur tijd zouden kunnen laten terugbetalen’. Wat gebeurt er als hij niet betaalt, vroeg ik. Xolani wreef eens over zijn bebaarde kin. ‘Oh, he will pay’ zei hij rustig. Ik kreeg het een beetje benauwd. Allerlei oncontroleerbare scenario's borrelden in mijn hoofd op. Mageshen een paar gitaarvingers laten missen is natuurlijk niet moreel verantwoord, maar wel een aanlokkelijk idee. Maar zijn kleine nichtje met een kogel in d’r hoofd in de goot is een ander verhaal. Laat maar, zei ik. Geld is niet belangrijk. Het blijft moeilijk in Zuid-Afrika: inschatten hoe de vlag erbij hangt, want Sazi en Xolani maakten natuurlijk gewoon een grapje. Ik zat weer even in een wantrouwigheidsstuip. Toch gevaarlijk hè, die Zoeloes. Ze konden erom lachen.

Mijn hoofd en hart raakten helemaal opgeruimd van een goede strandwandeling een paar uur voordat ik vertrok: uitwaaien op het beachfront, mooi laag winterlicht achter de bergen zien, en de roep van de oceaan voelen, maar er toch niet inspringen. Het mooiste was een grote heldere regenboog over de baai van Durban. Hij kwam helemaal uit de baai omhoog en reikte door tot diep in de zee: mooie symboliek voor de regenboognatie, het samengaan van regen en zonneschijn en “closure”.

Nu zit ik in Johannesburg in Melville – het Montmartre van Zuid-Afrika - in Grant en Angus’ prachtige huis naar pianoconcerten van Mozart te luisteren naast een zelf aangestoken houtkachel en ik eet een avocado uit eigen tuin. Zaterdag vertrekken we voor een weekendje weg. Zuid-Afrika laat me nog steeds duizelen, en soms heb ik dat nodig om te weten dat ik leef.

zondag 3 juli 2011

Ras

Ik ben op bezoek in een land dat ik nu een beetje ken. Ik kan me er soms deelgenoot van voelen en er soms als buitenlander van een afstandje naar kijken. (Die illusie koester ik tenminste.) Hoe langer ik er ben, hoe bewuster ik heen en weer beweeg tussen participatie en observatie, maar ze raken vanzelfsprekend ook steeds meer verstrengeld.

Vorig jaar al voelde ik dat het spannende-nieuwe-dingen-kijken/horen minder belangrijk werd, en het bestuderen-van-mijn-eigen-positie-ten-aanzien-van-die-dingen belangrijker. Mijn exotisme kreeg meer reliëf, maar het blijft exotisme, als ik eerlijk ben. Ik weet soms niet wat ik met dit land moet, wat ik met dit onderzoeksonderwerp moet, voel me hopeloos vervreemd en tekortschietend, maar juist dat onbehagen is een voorwaarde om onderzoekend te kunnen blijven en er hopelijk ooit iets zinnigs over te kunnen schrijven.

Ik was gisteren weer op zo’n ontzettend ‘wit’ feestje in Durban. En ik heb de neiging daar nogal pedanterig over te doen: nog geen 10% witten in dit land en toch kun je het voor elkaar krijgen om een feest met vijftig man te geven, waar welgeteld 2 Indiërs en 1 zwarte peuter rondlopen (de witte vader van de peuter was er wel, maar de zwarte moeder niet). Waarom ben ik me bij elke Zuid-Afrikaanse gelegenheid bewust van de quota? Dit land is nog steeds volstrekt geobsedeerd door ras en ik word hoe langer hoe meer deel van die obsessie.

De wetenschappelijk medewerkers van de Universiteit van KwaZulu-Natal op het feestje uitten een groot gevoel van angst en bedreigdheid. Want het nieuwe beleid op de universiteit is: alle oude witte mannen moeten weg. Oprotten. Kennis en ervaring doen er niet meer toe. Huidskleur wel. De rollen lijken omgekeerd. Ik snap die angst heel goed, en kan me goed inleven in de woede over een voortgezet (gespiegeld) racisme.

En toch – weet ik van veel (witte en niet-witte) Zuid-Afrikaanse vrienden – hebben veel witte Zuid-Afrikanen (ook de meest uitgesproken antiracistische) een onbewust, onbekritiseerd gevoel van ‘entitlement’. Het is vanzelfsprekend een groot huis met een grote tuin en drie man personeel te hebben, want je kunt het betalen. Het is vanzelfsprekend een goed betaalde baan te hebben, want je hebt er de kwalificaties voor. Het is vanzelfsprekend niet-witte Zuid-Afrikanen vriendelijk doch beslist te laten weten hoe de vork aan de steel zit, want je kunt er heus vanuit gaan dat jij je zaakjes beter op orde hebt dan zij. Mijn niet-witte Zuid-Afrikaanse vrienden worden er razend van, vooral omdat deze houding voortkomt uit een zelfverklaarde progressiviteit en rassenblindheid. Daarmee wordt elk tegengeluid doodgeslagen, met name het tegengeluid dat deze voorrechten zonder apartheid waarschijnlijk niet verworven zouden zijn.

Juist die afwezigheid van een tegengeluid maakt het zo gecompliceerd: als zelfverklaarde antiracist maak ik een statement als ik verklaar dat ik Zoeloe-, Xhosa-, Tsonga-, Indiase, EN Afrikanercontacten heb. Een dergelijke verklaring geeft me kosmopolitische en antiracistische status, terwijl die verklaring in wezen racistisch is, want niemand weet waar ik naar verwijs als ik het over deze bevolkingsgroepen heb: uiterlijk? taal? culturele waarden? muziek? ...

Door mijn contacten met niet-witte Zuid-Afrikanen ben ik me bewust geworden van de betrekkelijkheid van mijn eigen rassenblindheid, en het gapende gat tussen mijn intenties ("ras is een constructie") en mijn gedrag (opluchting als het gefluit naar mij in een verder verlaten straat van een witte man blijkt te komen en niet van een zwarte).

En niks menselijks is me vreemd. Ik vind een groot huis met een veranda en een tuin vol bougainvillea’s en bananenbomen en drie man personeel ook heeeerrrlijk. En ik leg andere mensen – beroepsgedeformeerd als ik ben – ook graag uit hoe de wereld in elkaar zit. En ik wil ook geen incompetente idioot op een verantwoordelijke positie in mijn werkomgeving. Al deze universeel menselijke behoeften worden in Zuid-Afrika raciaal ingevuld. _Nog steeds…_, of misschien _al…_. Want soms heb ik het gevoel dat dat ook in Europa steeds vaker gebeurt.

Midwinter

Het is zaterdagmiddag kwart over vijf, bijna donker en ik ben in Durban onder dak in Mackaya Bella guesthouse. Er is nog weinig veranderd sinds ik hier in augustus 2008 voor het eerst neerstreek. En eindelijk ben ik wat opgewarmd na 5 dagen in een steenkoud Grahamstown.

Kou is een relatief begrip (net als pijn en warmte en liefde, denk ik). Het is in Grahamstown in de winter bij lange na niet zo koud als in Nederland in december, maar omdat het maar een paar weken per jaar koud is, heeft geen enkel huis verwarming. En omdat het veel meer weken per jaar erg warm is, hebben de meeste openbare gebouwen wel airconditioning. In de faculteit Sociologie van de eerbiedwaardige Rhodes University (die eigenlijk omgedoopt zou moeten worden in Cecil University ofzoiets – in Rusland hebben ze immers ook geen Stalingrad meer…) vond de conferentie van de International Association for the Study of Popular Music plaats. En de airconditioning was niet te stoppen. Buiten was het 14 graden, binnen 12; iedereen zat met mutsen op en jassen aan blauw aangelopen naar de presentaties te luisteren. Welkom in Afrika.

Ik vind mezelf een bikkel als het kou betreft. Maar dat is omdat ik weet dat ik binnen een uurtje ofzo weer in een goed verwarmde woonkamer of keuken terecht kan. Bluf dus. Nu stapelde de kou zich op tot in mijn botten. Maar ik had een toevluchtsoord: bij Hilde in haar cottage. Hilde woont met haar twee hondjes tussen haar zelfgebakken potten in een gezellig rommelhuis. Ze is al oud, en wat doof, maar nog heel erg levendig en ze stommelt met een kruk langs haar doorgezakte banken, rafelige kamerschermen en Afrikaanse maskers. Het huis is te groot voor haar, dus de voorkamers verhuurt ze soms, als ze er zin in heeft of wat centjes wil bijverdienen. En omdat er in Grahamstown dankzij het jaarlijkse National Arts Festival geen hotelkamer meer te vinden was, nam ik haar aanbod dankbaar aan. Veel wollen dekens, een elektrische verwarming en een harde warme douche. Hmmmmmm.

Hilde verzorgt geen ontbijt en doet met haar oude benen ook geen kamerdienst (het leven is te kort voor dat soort dingen, vindt ze), maar, net als zoveel andere mensen in Afrika (wit of zwart), is ze zo vanzelfsprekend gastvrij. Eerst dacht ik (met mijn bindingsangst) dat het een behoefte aan gezelschap was, maar ze is teveel een vrijgevochten vrouw om die indruk lang te laten bestaan. Hilde is geboren en getogen in Namibië en ze vindt het heerlijk om Duits met me te babbelen. In haar grote leunstoel met vijf dekens over haar manke benen vertelt ze me prachtige verhalen over de muziek van de Herero. Ze mist haar familie die nog in Namibië woont, en centjes om erheen te reizen heeft ze eigenlijk niet.

Vanmorgen om 7 uur, toen ik het vliegtuig naar Durban moest halen, was er koffie in de keuken en stond ze erop me naar het opstappunt voor de shuttlebus te brengen. “Ik kleed me nu aan!” gilde ze en daarna reed ze haar rammelende oude bakkie (pick-up) met de kwispelende hondjes op de achterbank de garage uit.

‘Mijn ene dochter is makkelijk’, zegt ze in de auto, ‘die is zoals ik en rommelt wat rond, maar mijn andere dochter’ – ze trekt een zuinig mondje – ‘als ze bij me thuiskomt zegt ze: “Ik weet het gewoon niet meer. Wat moet ik hiermee…mijn familie, zo’n rotzooi.” Hilde schatert het uit en trapt het gaspedaal flink in. Ze geeft me bij de bushalte een stevige knuffel. “Auf wiedersehen” zeg ik, maar dat weet ze nog zo net niet. ‘We zullen zien. Als ik er dan nog ben.’ Het is het mooie en ook het droevige van op reis zijn: je ontmoet leuke mensen die je misschien wel niet meer terugziet.