donderdag 30 oktober 2008

De laatste dag

Lucy gaat vandaag, na jaren trouwe dienst, met pensioen. Het is haar laatste dag in Mackaya Bella Guest House. Ik vlieg vanavond terug. Voor mij is het ook een beetje mijn laatste dag in Mackaya Bella, al heb ik natuurlijk niet zo lang trouwe dienst gedraaid. En ik kom vast nog wel eens terug.

Louise zorgde vanochtend voor een uitgebreid ontbijt voor iedereen die afscheid wilde nemen van Lucy. Wat gasten van vroeger kwamen langs om Lucy bloemen te brengen en een kaart voor haar te schrijven. Louises zoon Sidney, die ook muziek studeert, kwam meeëten. Denis, de tuinman, was er. En ook Mageshen kwam erbij zitten, voordat hij tentamens moest afnemen om half 9. Het was stralend weer en we zaten op de veranda uit te kijken op de oude bomen in het parkje. Dat was heerlijk.

Ik geloof dat ik over het algemeen wel goed ben in het zien van het grotere plaatje: je vliegt tegenwoordig zo de wereld over, LA is – in ieder geval in relatieve afstand – dichterbij dan Durban en er is skype. Inclusief webcam. Mageshen en ik overleven het wel. En ik ben heus niet voor het laatst in Zuid-Afrika.

Maar de specifieke handelingen van het afscheid nemen gaan me minder goed af. Ik heb de hele nacht als een gewond dier liggen rillen in Mageshens bed, en geen oog dichtgedaan. Hij kon me niet helpen, hoe stevig hij me ook vasthield. Morgenochtend in Nederland is alles weer OK. Dan ga ik met frisse moed de komende maanden tegemoet. Nu is het even afzien.

Lucy heb ik blijgemaakt met de spaghetti en olijfolie en kruiden van mijn kokkerellen hier. Mijn koffer is uiterst effectief volgepakt. Ook dat is een lifeskill die ik verworven heb. Met dank aan een PhD in Engeland. Haha. Ik denk dat ik alles eringestouwd krijg: inclusief alle nieuwe boeken en cds. Ik ga me blauw betalen aan bagageovergewicht bij het inchecken, maar dat kan me niets schelen.

Vanmiddag nog even lekker naar het strand. De Indische Oceaan inhollen.

dinsdag 28 oktober 2008

Diwali

Toen Nishlyn hoorde dat Mageshen me naar Chatsworth had gebracht, vond hij dat hij niet kon achterblijven. We reden gisterenavond naar Reservoir Hills, de poshe Indiase wijk in het westen. Het is ook een end buiten de stad, maar zeer welvarend. Hier woonden in apartheidstijd de Indiase chirurgen, professoren (aan de Indiase universiteit van Durban-Westville, nu opgegaan in UKZN) en rijke zakenmensen. Nishlyn kwam uit een onderwijzersgezin: pianoles om de hoek, grote tuinen, een old timer amazone in de garage. Prachtige uitzichten over de hele stad. En veel vuurwerk.

Durban is al dagen in de ban van het hindoefeest Diwali. Er is grote onenigheid over de dagen waarop Diwali gevierd wordt (dus dan maar op alle mogelijke dagen) en ook de uitspraken zijn variabel: Diwali, Divali, Deepavali,… Er is zelfs geen duidelijkheid over de gelegenheid waarvoor het feest bedoeld is.

Voor de terugkeer van Lord Ram en zijn vrouw Sita, zeggen sommigen. Voor de eliminatie van de boze geest Narakasura, zeggen anderen, door Krishna of misschien ook door diens vrouw Satyabhama, want Narakasura kan alleen gedood worden door een vrouw. Maar Krishna zat erachter natuurlijk. Zoals altijd. Voor de geboorte van de godin Lakshmi, zeggen weer anderen.

Hoe dan ook. Het is het feest van het licht, daar kunnen alle rotivreters, Tamils, Telugu’s en Bangladeshi het wel over eens zijn. Dus er moet veel vuurwerk zijn, tot groot ongenoegen van de vele hondenliefhebbers in dit land, inclusief de diervriendelijke hindoes. Onze honden zitten nu inderdaad bibberend onder de tafel. Ik kijk vanaf de veranda naar het vuurwerk beneden in de stad en zie er af en toe met pijn in het hart een opstijgend vliegtuig tussendoor vliegen. Nog 48 uur…

Wintertijd

Het was een chaotisch dagje gisteren. Het is stomend warm aan het worden hier; de zomer is in aantocht.

Ik wilde beginnen met het opruimen van mijn office (overal papier), ik wilde nog voor het laatst naar het lunchconcert, ik wilde nog proberen om een informant te spreken te krijgen, ik wilde een rapport van mijn bezoek schrijven voor de hoogleraar met wie ik vanmiddag een gesprek heb, en ik moest nog opdrachten van studenten nakijken. En ik wilde smiddags gaan zwemmen. En ik wilde eerst thuis mijn Chatsworthverhaal schrijven. Om zo te bewaren wat ik allemaal nog meemaak. (Wat ben ik toch geworteld in een schriftelijke cultuur.) De ochtend achter de computer, dus.

De chaos werd compleet doordat mijn computer de klok een uur had teruggezet zonder mij daarvan op de hoogte te stellen. Vroeger kreeg je nog een waarschuwing: de wintertijd is ingegaan, wilt u dat we de tijd aanpassen? Maar windows is eurocentrischer geworden en denkt je gelukkig te maken door het denken voor jou te doen. Ik word zelden gelukkig van mensen die voor mij willen denken. Maar computers die dat doen, gooien alles wel helemaal in het honderd.

Ik kwam dus een uur te laat voor mijn laatste lunchconcert, kon nog net het laatste nummer meepikken van de bigband waar Mageshen die morgen een hilarische imitatie van had gegeven. ‘White man’s jazz. Ooooh, look, we do a syncopation.’ Ook hier is bigbandmuziek echte VVD-muziek.

‘Waar was je?’ vroeg hij, ‘het was hartstikke leuk.’ ‘Wintertijd in Europa’ kreunde ik. ‘Klotewindows.’ We gingen saampjes op de stoep voor Howard College een biryani eten.

Ik had plotseling een uur minder over, maar gelukkig beginnen de dagen flink te lengen, dus ik kon tot half 6 in het zwembad liggen en meer dan 2 kilometer trekken. Koel water, langzame ademhaling, het ritme van mijn slag vinden. Pas toen werd ik weer een beetje rustig. De snoezelige kuikentjes zijn nu uit de kluiten gewassen jonge eenden geworden. Ze zijn er nog steeds alle zeven. En ik heb nog steeds geen vogelgriep.

Goodbye Braai

Een beeldverslag van mijn muzikale afscheidsfeestje afgelopen zondag.

Het feest kan beginnen. Van links naar rechts: Shiyani Ngcobo, mijn gitaarleraar. Zijn beste concertinaspeler. Nanny, de zus van Skho. Skho, mijn danslerares. Skho's dochter.


Mijn leraar Shiyani Ngcobo. Op 13 februari 2009 staat hij in het Utrechtse Rasa. Komt dat horen en zien!


Jon en zoon Sidney doen het braaien. Rosa de tekkel inspecteert.


Het feestvarken.


Mageshen en Shiyani maken zich op voor 'Deep Zulu' maskanda. Een Indiër die maskanda speelt, dat was voor alle Zoeloes op mijn feest een fantastische gewaarwording.

Selby, de chauffeur die me overal heengereden heeft en een groot maskandafan is, kijkt toe.


Shiyani speelt en rapt over BraBra uit Holland en over Mageshen Naidoo die maskanda speelt. Skho danst op de achtergrond. Een echte garage band!

Een 'familieportret'. Van links naar rechts: Fikile, antropoloog Annet uit Zweden, ikke, Lucy die donderdag met pensioen gaat, guest house moeder Louise, haar zoon Sidney en echtgenoot Jon, en mijn lief Mageshen.

maandag 27 oktober 2008

Uncle Timmy

Zaterdag bracht Mageshen me naar de plek waar hij is opgegroeid: Chatsworth, de Indiase township. Het is een eind rijden, aan de uiterste randen van Durban. Vlak na zijn geboorte in Morningside (een relatief welvarende wijk in Durban vlakbij waar we nu allebei wonen) werden zijn ouders gedeporteerd. Niet-witten mochten begin jaren 70 niet meer in de stad wonen.

Hij bracht me eerst naar zijn ouderlijk huis, waar zijn moeder nog steeds woont. Ze is nu in Schotland bij een van Mageshens 4 zussen, dus we konden rustig rondsnuffelen. Een woonkamer waar net een bank en een tv inpassen, en 3 slaapkamers: een voor zijn ouders, een voor zijn 4 zussen en een voor hem.

Verwende Indiase jongen. Een kamer voor hemzelf, terwijl zijn 4 zussen allemaal in 1 bed in de andere kamer gepropt waren. En terwijl ik als kind al dat smerige Indonesische eten door mijn keel gedouwd kreeg, maakte Mageshens moeder aparte curries voor hem, omdat hij niet van scherp hield. Hij eet nog steeds niet scherp. Als we Indiaas eten, neem ik de vindaloo en hij de mildste curry die er is. Hij lust ook geen rijst. Zijn moeder maakte speciaal voor hem brood. Je bent een rotivreter, zeg ik tegen hem. Hij weet dat het gewoon de kift is.

Een van zijn 4 zussen, Bethany, woont nog steeds in Chatsworth, een paar straten verderop. Ze had ons uitgenodigd voor de lunch. Mageshen had haar ook gevraagd een salade te maken voor mijn afscheidsbraai, de dag erop. En ze ging met ons mee naar de pasar, want we moesten nog wat groenten hebben om op de braai te gooien. Joepie, de pasar, dat was lang geleden.

Alsof je in Delhi bent: Indiase muziek, veeeeel mensen, wierookgeuren, pickels,

rijst- en vlees- en vispasteitjes. Ik was de enige witte, stak 3 koppen boven iedereen uit en kreeg veel bekijks. En met mijn obsessie voor de origine van vleesch, wilde ik de kippenslachterij zien.

Ik probeerde het uit te leggen aan de mensen om het slachtgebeuren heenstonden: dat we in Europa geen benul meer hebben waar vlees vandaan komt, dat het voor ons net zo goed aan een boom zou kunnen groeien, zo onherkenbaar ligt het in de supermarkt. Dat ik wil zien waar vlees vandaan komt. Maar ik weet niet of mijn uitleg overkwam. Mageshen en Bethany (beide fervente vleeseters) waren net zo ‘abhorred’ als de gemiddelde Europeaan door de spartelende kippen zonder koppen, en vonden mijn fascinatie maar raar.

In de auto terug naar haar huis, gaf Bethany de richting aan. ‘Turn left here, Tim,’ zei ze. ??? Tim ??? Mageshen had me verteld dat hij thuis Tim genoemd wordt. Het is zijn christian name. Vlak na zijn geboorte bekeerden zijn ouders zich van het hindoeisme tot het christendom. Zijn zussen heten Bethany, Lea, Rachel. Zijn paspoortnaam mag dan wel Mageshen zijn, voor zijn hele thuisbasis in Chatsworth is hij Timothy.

Bethany woont in een van de betere huizen in de township. Zij, haar man en twee dochters hebben meer ruimte dan, en evenveel comfort als, mijn vrienden in London, waar de huizenprijzen exorbitant zijn. Maar haar schoonouders wonen wel bij haar in. Ze had een heerlijke lamb curry voor ons gemaakt en dirigeerde haar dochters door de keuken om brood voor Uncle Timmy te halen, want Uncle Timmy at als enige aan tafel geen rijst.

Toen Mageshen even naar achteren was – en hij bleef verdacht lang weg – vroeg ze me uit: over mijn familie, mijn werk, mijn woonsituatie. We mogen elkaar en ik voelde me vrij haar van alles te vertellen: over mijn woonsituatie, de liefde voor mijn werk, mijn kapotte heupen… Bij ons afscheid omhelsde ze me stevig.

In de auto terug naar Durban vroeg ik Mageshen of hij in twee werelden leeft. Hij moest er even over nadenken en zei toen aarzelend dat je dat zo zou kunnen zeggen.

De twee werelden worden op paradoxale wijze vertegenwoordigd door zijn namen. In het academische en internationaal muzikale circuit – waar hij op zijn Indiaas Mageshen heet – is hij een ‘white liberal’. Ik ben niet de eerste hoog-opgeleide, onafhankelijke witte vrouw met wie hij een relatie heeft. Hij heeft openlijk homoseksuele vrienden. Hij heeft elk continent in de wereld bereisd. Maar in de township functioneert hij in patriarchale structuren, uit zowel India als de christelijke kerk. Daar is hij Timothy die zijn vriendinnetje laat uittesten door zijn zus en voor wie zijn nichtjes rondrennen.

Ik was geroerd door het feit dat hij me van de wereld waaruit we elkaar kennen (die internationale academische) meebracht naar zijn andere wereld om mijn aanwezigheid in zijn leven ook daar een plek te geven. Ik zou het willen beschrijven als verschillende realiteiten met verschillende wetten en waardesystemen. Alleen mensen met grote conceptuele, sociale en emotionele intelligentie zijn in staat om zich in meer dan een van die realiteiten te bewegen.

Vanochtend vroeg ik hem of ik mijn verhaal over hem op mijn blog mag zetten, omdat de twee werelden me zo getroffen hadden. Hij vond het best, zei hij, ‘maar het zijn geen twee werelden. Het hoort allemaal bij mij.’

Toen ik vanmiddag (voor het laatst?) mijn baantjes trok in het buitenbad onder de tamarindes naast de sportvelden begreep ik plotseling dat ik er niets van begrepen had. Alleen voor mij zijn het twee werelden, omdat ik het kosmopolitische deel ervan herken (unmarked identity) en het townshipdeel niet (marked identity). Bourdieu, Said, Bhabha, Spivak, ze hebben het me allemaal al eens verteld. Het is een klassiek geval van het projecteren van mijn eigen ervaring van Self en Other op iemand die een heel andere ervaring van Self heeft. Ik universaliseer mijn eigen ervaring als niets minder dan een gegeven. Terwijl die ervaring niets meer is dan een constructie, gevormd door mijn eigen achtergrond. Ik kan niet wachten om hem dat vanavond te vertellen en hem te bedanken.

vrijdag 24 oktober 2008

Thuis

Dat ik er tegenop zie om terug te gaan naar Nederland, zal de trouwe lezertjes van dit blog onderhand wel duidelijk zijn. En dat terwijl ik in Nederland een gespreid bedje aantref: een gave baan, lieve vrienden en familie, een praktisch geweldsvrije woonomgeving, een koor, een fiets... Ik kan de zegeningen ervan wel tellen, maar niet voelen.

Voor een deel komt dat door de eerder genoemde ‘bubbel’ waarin ik hier leef: de exotiek en de nieuwigheid. Voor een deel komt het door de geliefde die ik hier gevonden heb. Maar voor een deel komt het ook door een oude pijn. Een pijn die mijn lichaam en geest herkennen van vroeger en waar ze heftiger op reageren dan wellicht nodig is. Een te strak afgesteld alarmsysteem.

Dat realiseerde ik me toen ik vanmiddag op de veranda van Mackaya Bella uitkeek over de oude bomen. Ik zag en hoorde een vliegtuig overvliegen. Het was net opgestegen van de luchthaven van Durban. Ik bedacht dat ik volgende week in zo’n vliegtuig zou zitten, over de stad zou vliegen om die onder me te zien verdwijnen. Die gedachte deed ontzettend veel pijn. Kan ik de tijd niet op een of andere wijze stopzetten? Is er een manier?

In Yogya deed ik dat ook altijd. Dagen aftellen en kijken naar de vliegtuigen die terugvlogen naar Jakarta, een reis waarvan ik wist dat die onvermijdelijk zou eindigen in het grauwe, aangeharkte kikkerlandje.

Dat kikkerlandje is nu leuk voor me, maar was toen vreselijk. Ik vond er geen aansluiting bij mijn leeftijdsgenootjes want ik kon eigenlijk alleen met volwassenen omgaan. Mijn zintuigen werden niet geprikkeld want alles was grauw en lauw en afgepast. Ik was de eeuwige outsider, hoorde nooit ergens bij, en was daarom vaak ontzettend eenzaam. Mijn lichaam anticipeert nu op die nakende eenzaamheid van vroeger. Maar is die eenzaamheid er nu nog?

Ik had het heen en weer reizen tussen Nederland en Indonesië voor geen goud willen missen. Het heeft me zoveel gebracht. Maar zwaar was het wel. Telkens weer aarden, een plek als je thuis beschouwen. Op een ongewortelde manier toch geworteld proberen te zijn.

Nu doe ik niet meer anders en wil ik misschien ook wel niet meer anders. In Indonesië heb ik me thuis gevoeld, in Engeland heb ik me thuis gevoeld, hier in Zuid-Afrika heb ik me thuis gevoeld, in Nederland kan ik me ook ontzettend thuisvoelen. Wat was ik blij toen ik wist dat ik niet naar Duitsland hoefde voor een baan, maar in mijn Utrechthonk kon blijven!

Mageshen en ik spraken er vanmiddag over: het vermogen om je op verschillende plekken thuis te voelen. Hij is een christelijk opgevoede Afrikaanse Indiër/Indiase Afrikaan uit de township, in vele opzichten een straatvechter, maar ook een musicus en een academicus die van oude boeken houdt. En hij heeft als Fulbright Scholar 5 jaar in de VS gewoond, zoals ik in Engeland. Hij had nooit kunnen bereiken wat hij bereikt heeft als hij niet in staat was geweest zich op vele plekken thuis te voelen. Het is een lifeskill die we allebei beheersen; hij nog beter dan ik, denk ik.

Maar dat neemt niet weg dat het bewegen van het ene naar het andere thuis uitermate pijnlijk is. Want juist omdat je die lifeskill van het je-thuis-kunnen-voelen verworven hebt, heb je ook die oude pijn.

Izibongo

Het einde is nu echt in zicht, nog 6 dagen (of 5 als ik vandaag niet meereken). Wat kan ik nog doen? Nog een les van Shiyani, nog een afspraak met Skho, nog een luistersessie met Kathryn, en wie weet kan ik volgende week Busi Mhlongo nog te pakken krijgen. Morgen ga ik met Mageshen zijn township bekijken. Half als toerist, maar we gaan toch ook even bij zijn zus langs. Heel spannend.

Zondag hebben Louise en Jon hun tuin en guesthouse aan me ter beschikking gesteld om een braai te geven. Ontzettend tof van ze. Mijn Indiase jazzo’s komen, mijn Zoeloevrienden en informanten komen, mijn collega’s komen, mijn Tanzaniaanse en Zimbabwaanse masterstudenten komen. En ze hebben beloofd allemaal muziek te komen maken. Shiyani komt gitaar spelen, Mageshen natuurlijk ook en Madala Kunene ook. Al die muso’s waar ik cd’s van heb. Op mijn feessie. Stoer!

Perminus neemt zijn mbira mee en heeft me verzekerd een afscheidslied te spelen dat me zal doen sterven zodat ik niet terug hoef. En Skho gaat me mijn eigen izibongo laten rappen. Izibongo is de rappassage in een maskandasong en gaat altijd over de artiest zelf. Het is zelfprijzing, een oude traditie in veel Afrikaanse muzieken.

De izibongo is in elke song van een maskandamuso ongeveer hetzelfde. De muso vertelt zijn naam, die van zijn clan, waar hij vandaan komt, wat zijn vaardigheden en karaktertrekken zijn. Vaak in prachtige metaforen: ‘ik ben de koe die trapt als ie gemolken wordt’ rapt Shiyani. ‘Ik ben de boot die weigert de rivier over te steken. Ik ben de man die het goed doet bij de meisjes’.

Het hoeft niet te rijmen, het hoeft ‘alleen maar’ te stromen en snel en krachtig uitgesproken te worden met veel uitroepen en kreten ertussendoor om de opschepperij kracht bij te zetten. Omdat izibongo zo functioneel is in het aanduiden van de afkomst van de maskandamuso zou ik in Nederlands moeten rappen en ik heb bedacht dat mijn izibongo ongeveer zo zou moeten gaan:

Ik ben Barbara van de Titusclan
Daar zijn er niet veel van:
een Milan, een Stefan, een Marian, een Tobias, een Geny, een Branco, een Barbara, een Eva.
Ik drink uit de trecht van de Vechtrivier.
Ik woon naast de toren die de hemel raakt.
Ik ben het slagschip dat in oorlogstijd zijn eigen koers vaart. Oe! Ja!
Ik ben de vrije vogel die de Tamils het hoofd op hol brengt. Oe! Ja!
Even nog, want jullie kennen me al:
Ik ben jullie Sis Brabra!

Mageshen en ik zijn vandaag vleesch gaan inslaan: 3 kilo Voortrekkers Boerewors aan een stuk (nog nooit zo’n lange worst gezien, hahaha), 20 lamskotelletjes, 30 kippespiezen in knoflooksaus. Louise had voorgesteld dat iedereen wat meeneemt, maar ik wil het niet hebben. Daar ben ik dan weer heel on-Europees in: als je naar een feestje komt word je gevoed; als je zelf een feestje geeft ben je de klos. Geen gezeur.

Bovendien ben ik in de tijd die ik in Zuid-Afrika heb doorgebracht 1/3 rijker geworden, want de rand heeft 1/3 van zijn waarde ten opzichte van de euro verloren, dus leven wordt alleen maar goedkoper voor me. De 450 rand die de berg vlees me kostte, is nauwelijks meer dan 30 euro. Dat was 45 euro in augustus. Fijn voor mij. Desastreus voor de mensen hier. Mageshen moet in januari naar Los Angeles om daar te promoveren. Hoe gaat hij dat bekostigen?

donderdag 23 oktober 2008

Third space

Mijn klasje Muziek&Identiteit is nog steeds gaande. Ik heb destijds mijn vlucht naar Nederland van 20 naar 30 oktober verplaatst omdat ik het klasje tot de 29ste geacht word te onderhouden. Daar ben ik het klasje op dit moment erg dankbaar voor. Maar dat weten ze niet natuurlijk. Dus ik kan ze met een gerust hart kastijden.

Net als in Nederland laat ik de studenten de laatste colleges zelf invullen met presentaties. Leerzaam voor hun. Makkelijk voor mij. De lessen die ik zelf over Muziek & Identiteit gegeven heb, beperkten zich – overigens ook op verzoek – tot het klassieke repertoire, maar voor de referaten heb ik de studenten bewust zelf een onderwerp laten kiezen. Ik gaf alleen aan wat ze met het onderwerp moesten doen.

Dat kiezen vonden ze moeilijk. Moest dat nou? Kon ik ze niet gewoon iets opgeven? Nee, dat kon niet. Zelf die hersencelletjes laten werken, jongens en meisjes.

Na twee sessies met 6 referaten en nu nog 4 te gaan, zien ze er nu de lol van in. En ik ook. Een Indiase studente gaf een referaat over Bollywoodmuziek en haalde daar warempel Homi K. Bhabha en zijn third space bij! Dat had ik haar niet verteld. Chapeau!

Een uit de kluiten gewassen rugbyjongen van een dure kostschool, die alleen maar klarinet wil spelen en wil windsurfen (‘de hele tijd dat gepraat over muziekesthetiek; we doen hier toch geen psychologie?’ – citaat uit de evaluatie) kwam met een referaat over de identiteitsconstructies in isicathemiya. Dat is Zoeloemuziek.

De twee Zoeloes in mijn klas zetten grote ogen op. En toen de kostschooljongen Zoeloe begon te spreken lieten ze hun mond openvallen van verbazing. Hij bleek ermee opgegroeid te zijn. ‘This is the first time I hear a white man talking about music that I consider to be mine and actually learn something from him’ zei de Zoeloestudente op de achterste rij.

De andere Zoeloestudent is een operazanger en hij gaf een referaat over opera buffa als aristocratisch genre in het 18de-eeuwse Italië. ‘You just learnt from a white man about isicathemiya,’ zei hij waardig, ‘now you will learn something about opera buffa from a black man.’

De hele klas – inclusief mijzelve – schaterde, apetrots op deze situatie die door iedereen als een omkering van zaken werd waargenomen. En ik kon ze toen uitleggen dat dat alleen in onze waarneming zo is, bepaald als die is door plaats en tijd en apartheidserfenissen. De realiteit is complexer dan binaire tegenstellingen. Homi Bhabha in de praktijk. Wat een pret.

woensdag 22 oktober 2008

Droogzwemmen

Ik ben weer ‘thuis’ in Durban. Hartelijke omhelzingen van Louise en Jon en Lucy. Ik had een cadeautje voor Lucy meegenomen uit Kaapstad want ze is afgelopen week 60 geworden. Binnenkort gaat ze met pensioen want ze sjouwt al sinds haar 17de rond als huishoudelijke hulp. Ze is moe. Ik zal haar zo missen.

En thuis bij mijn vriendje; in zijn stijlvolle dertigerjaren appartement met jazzportretten aan de muur en uitzicht op bloeiende bougainvillias en de zee.

Kaapstad was in verschillende opzichten een droogzwemoefening voor mijn terugkeer naar Europa volgende week. Van het vochtige warme Durban aan de Indische oostkust vlieg je in twee uur naar het Atlantische West-Afrika. Maar het is geen West-Afrika. Het is een soort Europa. Als je uit Durban komt.


Grant en Angus (mijn oudste vrienden in Zuid-Afrika – dwz: ik ken ze het langst van al mijn Zuid-Afrikaanse vrienden: 'al' meer dan een jaar) hadden me uitgenodigd. Zelf kwamen ze uit Johannesburg en Grant had een schitterend appartement gehuurd in Waterkant, een pitoresque wijkje met terrasjes en cafeetjes en kleurige huisjes, vlakbij de Bo-Kaap, waar de Maleiers wonen.


Het appartement had een dakterras met een zwembad dat uitkeek op de Tafelberg aan de ene kant en de haven aan de andere kant. ‘S avonds voel je een frisse Atlantische bries, glijdt het wolken ‘tafelkleed’ langzaam over de randen van de Tafelberg en hoor je de moskee. Weer zo’n specifieke, diep weggezakte herinnering aan Indonesie: de muezzin.



We hebben alle leuke toeristische dingen gedaan: vrijdag met het kabelbaantje (Sweefspoor in Afrikaans) de Tafelberg op en weer een wandeling van twee uur gemaakt over moeizaam terrein!
Zaterdag een wijnproeftocht door de wijnlanden: prachtige landgoederen, schitterende koloniale panden in een prachtig zonnig helder lenteweer; we boften echt enorm. Pa en Moe; jullie kunnen je hart ophalen, daar in de wijnlanden.


Zondag een rondrit over het Kaapse schiereiland, lange tijd als het zuidelijkste punt van Afrika en scheiding tussen de Atlantische en Indische Oceaan beschouwd (maar dat klopt niet; er is nog een zuidelijker punt). Maandag het centrum van de stad met de Kompanjietuin en aan de andere kant van de berg de botanische tuinen van Kirstenbosch.

Maar Grant en Angus hebben ook vrienden en familie in Kaapstad wonen die ze weer eens op konden zoeken en ze schiepen er genoegen in mij mee te slepen naar hun sociale bezigheden. En ik – zo is nu wel duidelijk – verblijf sowieso graag onder de locals.

Zaterdag was er een etentje bij een van Grants vrienden. Ik bedacht me met verbazing dat ik voor het eerst in Zuid-Afrika bij iemand thuis aan het eten was. Natuurlijk heb ik voor mezelf gekookt en af en toe eens bij Mageshen thuis een snelle hap achterover geslagen. Maar het was in al die maanden de eerste keer dat er een thuiseetfestijn was.

Mijn tafelgenoten waren allemaal dertigers. Een heterostelletje, een homostelletje, een paar singles. Musici, musicologen, accountants en een architect. De gastheer had een uitgebreid driegangenmaal gekookt en we zaten met z’n allen gezellig om een grote tafel te kletsen. Zoals in Nederland. Met mijn dertigersvrienden. We praatten over het dertiger zijn, over vrienden die kinderen krijgen en daar hun handen vol aan hebben, over banen die van uitdagend minder uitdagend worden totdat je weer eens naar iets anders uitkijkt, etc…

Ik voelde me ontzettend onthecht. Ik keek van een afstandje naar mijn leven terug in Nederland. Ik heb maanden in een bubbel geleefd van overweldigende nieuwe ervaringen en van observaties die acute daadkracht vereisen. Straks stap ik weer uit die bubbel in mijn gewone leven.

Maar wie zit er in een bubbel? Er werd de hele avond niet over ras gepraat, niet over identiteitsvraagstukken, niet over afkomst of cultuurverschillen. Al mijn tafelgenoten waren wit en van mijn leeftijd. Ik was terug in mijn eigen monocultuur: Ons Soort Mensen. Alsof er niets anders bestaat.

maandag 20 oktober 2008

Ondraaglijke witheid

Uitgenodigd voor een lezing aan de Universiteit van Stellenbosch stapte ik woensdag op het vliegtuig naar Kaapstad. Iedere Zuid-Afrikaan op mijn pad heeft me verteld dat ik niet naar Nederland terug kan keren zonder Kaapstad gezien te hebben, dus ik besloot het weekend in Kaapstad door te brengen.

Vanuit Kaapstad is het een half uurtje rijden door de wijnvelden naar Stellenbosch in de heuvels. Het was stralend weer, hetgeen niet vanzelfsprekend is in de Kaap. Mijn contacten aan de Universiteit van Stellenbosch hadden een prachtig guesthouse voor me geregeld.

En ik had de namiddag en avond om het plaatsje te bekijken, een gezellig maar lichtelijk pretentieus studentenstadje: Leiden, Leuven en Freiburg door elkaar zeg maar.

Ik liep als een verdoolde ziel door de straten. Ik heb toch goed geleerd om met cultural shocks om te gaan, maar een shock als deze heb ik nog niet eerder meegemaakt.

Eikenlaantjes (waar kwamen die eiken in godsnaam vandaan?), knusse Hollandse huisjes met kneuterige ruitjes,

een schuur,

en een Hollands kerkje tegen de berg.

Iedereen spreekt Afrikaans. Je ziet geen zwarte in de straten, behalve anderhalve Big Issue (Straatnieuws) verkoper. Allemaal vagelijk herkenbaar en herleidbaar tot waar ik vandaan kom: Nederland. En Oxford: de rugbycorpsballen liepen brallend door de straat. En de geüniformeerde kostschoolmeisjes ook.

De boekhandels waar ik heen vluchtte, draaiden geen jazz of Afrikaanse muziek, maar langzame delen uit barokke trompetconcerten, toch nooit mijn favorieten, maar nu absoluut onverdraaglijk.

Wat voelde ik me verloren. Het was zoals Nederland, het was zoals Oxford, maar het was mijn wereld niet meer. Ik kwam niet uit NL of uit Oxford. Ik kwam uit Durban met jazz en maskanda en Bollywood. Dit was kakineus, pretentieus en leeg. En bij implicatie waren Nederland en Oxford ook leeg. Ik heb me jarenlang thuisgevoeld in Oxford maar het stadje hangt van pretentie aan elkaar, dat weet iedereen. Vroeger stoorde ik me daar niet aan. Nu wel. Ik zou het er geen week meer uithouden.

Die avond belde Mageshen om te vragen hoe het met me ging. Op de achtergrond klonk een jazzband uit Mozambique. Mageshen zat in een jazztent, had net in zijn jazzcentre een ontzettend goeie band te spelen gehad en deed daar blij verslag van.

Ik vertelde hem over mijn cultural shock: Dat ik bij de Mozambiqaanse jazzband wilde zijn en niet bij de kwart- en kwintsprongen van de trompetconcerten. ‘Ahh’ gromde hij tevreden, ‘I see we brought you over to the dark side.’ Daar moesten we enorm om giechelen.

Die morgen nog had ik lesgegeven in UKZN en mijn studenten verteld over de zwarte bladzij in de geschiedenis die Holocaust heet. Ik houd ervan om verhalen te vertellen en om nadrukkelijk te zijn in wat ik vertel om de studenten erbij te houden. Vaak spreek ik een woord zo uit dat het een respons losmaakt, ookal is die respons nog zo klein.

Dus ik stortte me gretig in een nadrukkelijke uitspraak van het woord ‘black’ in de ‘black page’: een dikke b en l, een zo open mogelijke èè om knallend op de afsluitende k uit te komen. En terwijl ik het uitsprak, realiseerde ik me dat ik tegen een ‘black student’ aan het praten was. Mijn ‘drama-black’ strandde jammerlijk in een verontschuldigende giechel en de student giechelde vergoelijkend terug.

Zwart, wit, donker en licht; het zijn allemaal begrippen met een lading hier. Ook Mageshens ‘dark side’. En ik bedacht me dat het de witheid van Stellenbosch was die ik ondraaglijk vond. Het was het streven naar een zichtbaar onberispelijke en onbezoedelde monocultuur, en naar een ‘seclusiveness’ die zo Oxonian is. In Oxford voelde ik me bevoorrecht om daarbij te horen. Hier stond het me tegen.

Mageshen en ik namen afscheid en ik liet de Mozambiqaanse jazzklanken nog een paar seconden mijn Victoriaanse kamer instromen voor Mageshen ophing. En toen werd het heel stil in die kamer.

Onbedoeld en ongepland doorbrak ik mijn eigen drang tot Oxfordiaanse erkenning in mijn lezing, de volgende dag. Ik had een keurig verhaal voorbereid dat ik op Oxfordiaanse wijze voordroeg. Maar ik kon het niet meer volhouden. Ik geloofde niet meer in die wijze van vertellen. Van een lezing werd mijn verhaal allengs een college waarin ik afdwaalde van mijn lijn en in plaats daarvan vertelde wat ik de afgelopen weken aan problemen was tegengekomen in mijn veldwerk. Mijn publiek waardeerde dat enorm en er kwam een levendige dialoog op gang. Weer een bevrijding verder.

maandag 13 oktober 2008

Conditionering

Elke maandag om 12.15 uur is er een gratis lunchconcert in de universiteit. Dat zouden we nou in Utrecht ook moeten hebben. Iedereen spreekt elkaar weer eens: studenten, docenten, receptionisten, …

Meestal staat er een musicus of een band of een strijkkwartet van buiten op het podium. Soms treden studenten van de universiteit op, soms met eigen stukken. Alles wordt op video opgenomen en opgeslagen in de bieb. Zo kom je nog eens een maskandamuso tegen als je ernaar op zoek bent. Zoeloerappend in het schilderachtige koloniale Howard College Theatre.

De komende weken zijn er eindejaars- en overgangsoptredens van de studenten in de lunchconcerten. In oktober moeten ze optreden (praktijkexamens), want in november hebben ze schriftelijke tentamens, en in december gaat de tent dicht voor de zomervakantie, want dan is het inmiddels zo ondraaglijk warm geworden met een luchtvochtigheid van 80% dat je alleen maar in een zwembad de krant kunt zitten lezen.

Zoals ik al eerder schreef herbergt de School of Music vele muzikale en musicologische tradities: een vermaarde jazzafdeling (dankzij de nalatenschap van Darius Brubeck), een afdeling ‘African music and dance’ (die studenten uit heel Afrika aantrekt), een operaklasje, een muziektechnologieopleiding met een hoog Stockhausengehalte, een compositieopleiding (jazz, pop, klassiek), en een musicologie-afdeling (met zowel westerse muziekgeschiedenis als etnomusicologie).

Vandaag deden de studenten ‘African music and dance’ hun eindejaarsoptreden in het lunchconcert. En ik merk dat ik er niet over kan schrijven zoals ik erover zou willen schrijven, omdat het over mensen gaat met wie ik werk. De gevoeligheden die eromheen liggen, mijn beginnende begrip van die gevoeligheden, en mijn waarneming – die ik gevormd weet door een neokoloniale meer dan postkoloniale opvoeding – slaan mijn gedachten dood.

De studenten zijn afkomstig uit heel Afrika en er zit ook anderhalve witte tussen. Interessant is ook de aanwezigheid van een zwarte studente uit New Jersey, een slagwerkster, die ontzettend eastcoast Amerikaans is, vooral in haar pogingen African te zijn. Haar US Confidence leidt tot ergernis onder veel Zuid-Afrikanen.

En dan komen de vragen die niet gesteld kunnen worden toch een beetje aan de oppervlakte drijven bij de geërgerden: ‘Hoe “African” is dat meisje eigenlijk, afgezien van haar huidskleur, haar kroeshaar en haar zoektocht naar haar roots?’ Doet het ertoe hoe “African” iemand is? Kennelijk wel, al weet niemand wat het inhoudt.

Tot mijn schande duurde het even voordat ik de hoofddanseres herkende. Het Keniaanse meisje in mijn masters course; ik had haar pas nog doorgezaagd over dialectiek en sociaal constructivisme. Ze had een kleurige Oegandese rok aan en wiegde met haar heupen.

Het gebeurt me ook wel eens als ik een collega tegenkom in de sportschool, of een student in het zwembad. De context is zo anders dan je de persoon niet plaatsen kunt en hem/haar daarom niet herkent.

Maar waarom zou ik een van mijn eigen studenten niet in deze danscontext herkennen? Sluiten Oegandese dans en dialectiek elkaar uit? Allerminst. Ik was ten prooi gevallen aan het syndroom dat ik in mijn onderzoek aan de orde stel: het niet uitgesproken maar nog steeds zeer wijdverbreide uitgangspunt dat Afrikanen doeners zijn en Europeanen denkers. En dat doen en denken elkaar uitsluiten. Daardoor krijgen Afrikaaanse intellectuele tradities nog steeds niet de aandacht die ze verdienen.

En daar zat ik dan met mijn goede gedrag. Het Keniaanse meisje had zo slim over dialectiek en sociaal constructivisme zitten praten dat ik me haar niet in een Oegandees rokje met wiegende heupen voor kon stellen. Voor mijn geconditioneerde brein was ze al te Europees (of te wit) geworden om nog een serieuze carrière te ambiëren in African dance.

Met iemand als Mageshen kun je grappen maken over die conditionering. Van het weekend stelde hij voor dat ik niet hoefde te lopen. Ik kon ook een paard huren. Hij zou ernaast lopen en speciaal voor mij zijn schoenen uittrekken zodat iemand een heel erg koloniale foto van ons zou kunnen maken. Juffrouw te paard met koelie. Jammer dat we dat uiteindelijk toch niet gedaan hebben.

zondag 12 oktober 2008

Drakensberg

Foto’s van een weekendje Drakensberg met Mageshen. Want het lijkt allemaal wel feest hier, maar het was mijn eerste vakantie sinds Marokko in mei.

Huisje gehuurd, met de auto de bergen in, lekker toeren met z’n tweetjes. Net Frankrijk, denk je eerst. Koetjes in de wei, bergjes op de achtergrond.

Huisje met een gelambriseerd plafond, jaren 70 meubelen en een haardvuur. Ook net Frankrijk.

Maar aan het ontbijt, de volgende dag, zagen we de pieken die boven ons uitrezen en die alleen met dagtochten bedwongen kunnen worden.

Onder de rookwolk (er wordt landbouwgrond in de fik gezet om die vruchtbaar te maken) zie je Rhino’s Horn (3051 m) en daarachter ligt het bergstaatje Lesotho.

Ons uitzicht werd voor de somma van 30 rand entreegeld ‘gefaciliteerd’ door het Drakensberg Gardens Hotel, een luxe maar kille patjepejerstent vol golfkarretjes en te luid pratende Afrikaners die om 10 uur ’s ochtends al aan het bier en de whiskey zitten.

Mageshen was lange tijd de enige gast op het terras met een kleurtje (afgezien van het personeel natuurlijk) en ondanks het feit dat we vriendelijk gegroet werden zagen we de mensen ook staren. Kennelijk zijn multiraciale stelletjes nog immer een bezienswaardigheid. Het gaf me een prettig gevoel van recalcitrantie tegen mijn bijna-taalgenoten: we gedragen ons, maar kijken jullie maar eens goed.


De dagtochten naar de pieken voor onze neus hebben we aan ons voorbij laten gaan, maar een korte wandelingen zagen we wel zitten. Dat werd alsnog 2 uur lopen.

Eerst steil heuvel op, toen het dal met het beekje in, en daarna met de voeten in het koude bergwater. Heeerlijk.

Mijn dagelijkse wandeling naar mijn werk – twintig minuten steil de heuvel op en aan het eind van de dag langzaam stapje voor stapje weer naar beneden – doet wonderen voor mijn heupen. Voordat ik naar Zuid-Afrika ging, maakte ik me zorgen. Beide heupen waren de afgelopen maanden meer pijn gaan doen en ik was door de huisarts op een onderhoudsdosis paracetamol gezet. Al in mijn tweede week in Durban ben ik daar maar mee gestopt want ik had geen pijn meer. Doet de oefening het wonder? Het warme klimaat? De adrenaline van de reis? Ik dans wekelijks Zoeloedansen, ik zwem, ik loop 2 uur in de bergen (toen was het ook wel even helemaal op), en voel me mobieler dan ooit.

donderdag 9 oktober 2008

Post/kolonialisme

Al een paar weken repeteer ik mee met de maskandagroep Abagquzeli. Zij zijn een cruciale bron van informatie voor me. De wijze waarop ze elkaar (en mij) tunes, riffs, dansen en lyrics aanleren. Hun pogingen tot een professionele muzikale loopbaan. Hun voorstelling van het grote allesverheffende ‘overseas’ dat hun drijfveer is voor alles wat ze doen.

Vanaf het begin was mijn positie problematisch. Mijn bedoeling was om met een bandrecorder en een opschrijfboekje in een hoekje te gaan zitten en iedereen te laten doen alsof ik er niet ben. Hopeloos naïef natuurlijk; dat wist ik ergens ook wel. Ondanks al mijn pogingen mezelf onzichtbaar te maken, krijg ik steeds meer de indruk dat repetities rond mijn agendawensen georganiseerd worden.

En dat is niet alles. Al bij de eerste ontmoeting waren de bedoelingen van Abagquzeli glashelder: ik moest hun witte manager worden die voor hun de weg naar roem en glorie in het grote ‘overseas’ zou plaveien. En ik moest meedansen voor een uitvoering. Want met een witte in je Zoeloeband krijg je volle zalen.

Ik was blij dat hun verwachtingen niet stiekem gekoesterd werden, maar open en glashelder uitgesproken. Dat gaf mij de gelegenheid ook glashelder te zijn in het feit dat ik in dat opzicht niets voor ze kan betekenen.

Maar helemaal niets betekenen kan niet, want zij betekenen wel iets voor mij. Ze zijn een informatiegoudmijntje en ik verdien mijn brood door hun goud straks op de internationale academische publicatiemarkt te verkopen. Voor glanzende publicatiequota.

Een ideaal van postkoloniale theorievorming is dat Skho en haar musici zo goed opgeleid zijn dat ze zelf in academische A-journals kunnen vertellen over maskanda, zonder mij – een door Hegeliaanse filosofie gedeformeerde mediant – ertussen.

Maar hoe leg je dat uit?

Dus ik betaal Skho voor de danslessen, zoals ik Shiyani voor de gitaarlessen betaal en Thokozani voor de Zoeloetaallessen. Zo kan ik iets teruggeven en tegelijkertijd wat afstand bewaren. Want dat is wat geld doet: het commodificeert het bloed, het zweet en de tranen die een ander in je investeert. Hoe handig toch, dat geld. En ook: hoe onmenselijk.

Ik betaal haar het bedrag dat zowel Shiyani als Thokozani van me vroegen: 250 rand per les (ongeveer 20 euro). Voor Skho is dat een absurd bedrag, misschien wel een maandloon. Elke keer als ik het haar overhandig, kust ze het en zegt ze dat ze iets moois gaat kopen als ze de huur heeft betaald, want ze loopt achter. En mijn maag knijpt telkens weer samen als ze dat doet.

Ik stuur ook al weken aan op een gesprek met Skho, want ik leer wel veel tijdens repetities, maar er valt geen woord te wisselen in een stenen hok van 2 bij 4 onder een snelweg vol trucks en rammelbussen, met twee electrische gitaren, een basgitaar, een drumstel en een synthesizer op 3 amplifiers, die geen moment (maar dan ook geen moment) stoppen met spelen.

Dus ik vroeg haar uit voor koffie na de repetitie. We gingen naar een neutrale tent in het Musgrave Shopping Centre en Skho bestelde alles wat ze bestellen kon: kip, biefstuk, frieten, cola en kwarktaart toe. De helft at ze op, de andere helft liet ze inpakken en nam ze mee.

Intussen ondervroeg ik haar over de zaken die me al zolang bezighouden: waar zingt ze over, hoe maakt ze haar liedjes, wat wil ze met haar band? Voor haar gaat het om het doorgeven van Zoeloetradities, die de jeugd van tegenwoordig volgens haar verloren heeft.

Ondanks de overdaad aan westerse mainstream popelementen in haar muziek beschouwt ze haar muziek als ‘indigenous deep Zulu’. En ondanks de overdadige demonstraties van Zoeloetradities in het sociale (lobola/bruidschat is ook onder hoogopgeleide Zoeloes nog steeds een must) en politieke (JayZee) domein, vindt ze dat juist die Zoeloetradities aan het verdwijnen zijn.

Weer dat romantische verlangen naar echtheid….

woensdag 8 oktober 2008

The brotherhood of the Curries

De identiteitsperceptie van Zuid-Afrikanen blijft me keer op keer verbazen. Na een jazzconcert vanavond reden Mageshen, Nishlyn en ik naar Wilson’s Wharf (jawel) voor een maaltijd. En ik bevond mijzelf plotseling midden in een half ironische, half gemeende tirade tegen Noord-Indiërs.

Mageshen is Tamil en Nishlyn is Telugu, beide Zuid-Indiaas. Maar wat betekent dat hier? Niet niets, zo bleek. ‘Noord-Indiërs zijn elitair, pretentieus en ze zijn roti’s’, fulmineerde Mageshen. ‘Wat betekent dat?’ vroeg ik. ‘Dat ze rotivreters zijn.’ zei Mageshen. ‘Wat vreten jullie dan?’ vroeg ik. ‘Wij vreten porridge’ riep Nishlyn. ‘Porridge?’ gierde ik ‘Porridge is Brits vreten. Hoe gekolonialiseerd kun je zijn?’

Maar Mageshen en Nishlyn waren daar niet van onder de indruk. Ze noemden allebei wel een half dozijn situaties op waaruit de verwaandheid en de kilte van Noord-Indiërs moest spreken.

Dus ik ging maar weer eens advocaat van de duivel spelen. Had ik enkele weken geleden nog betoogd dat Mageshen en Nishlyn Indiaser zijn dan ze zelf vermoeden, nu benadrukte ik hun ‘Africanness’. ‘Godsamme’ zei ik. ‘Jullie wonen al meer dan 150 jaar in Afrika. Hoe kun je dan nog aankomen met Indiaas regionalisme?’

Dat dat regionalisme een beetje idioot is na 150 jaar, dat snapten ze ook wel. Het ging hen veel meer om iets anders: hun aversie tegen de ‘brotherhood of the Curries’. De jazzband van die avond was daar een illustratie van geweest: musici met zeer uiteenlopende muzikale niveaus, die niet geweldig samenspeelden, maar allemaal Indiaas waren. Een demonstratie van ‘brotherhood of the Curries’. Afkomst had het gewonnen van muzikaliteit. Geen goede zaak, volgens mijn jazzvrienden.

Het is tevens een aversie tegen de etiketten die de apartheidsregering op bevolkingsgroepen plakte en die zoveel gevolgen hadden voor het dagelijks leven van mensen. Of je dat etiket nu ontvlucht door je op je overkoepelende Zuid-Afrikaanse identiteit te laten voorstaan of op je particulariserende regionale identiteit van 150 jaar geleden is de Zuid-Afrikanen van nu om het even. Als je het oude etiket - een Indiër zijn, en bij implicatie een Koelie en een Curry - maar ontvlucht.

De Zoeloes hebben daarentegen geen enkele behoefte zich te ontworstelen aan hun Zoeloelabel, met alle stigmatiserende en primitivistische parafernalia die daaraan verbonden zijn. Integendeel; ze omarmen het. Kijk maar naar JayZee…

maandag 6 oktober 2008

DrukDrukDruk

De laatste weken zullen in een snelkookpancompressie voorbijgaan, dat weet ik nu al. Ik wil nog helemaal niet terug. Afgezien van de net gevonden liefde, heb ik nog zoveel te doen. Maar mijn collega’s vertellen me dat het een goed teken is; het betekent dat er iets te doen blijft en dat het dus niet voor niets was. Er is iets in gang gezet.

Ik ga proberen tussen de wekelijkse lessen in Zoeloe, maskandagitaar, maskandadans, en mijn colleges voor bachelors en masters door nog een aantal grote vissen bij de staart te vatten om over maskanda te praten. Bij sommige informanten moet je aanhouden; een band opbouwen via de telefoon, zonder ze het gevoel te geven dat je ze stalkt. Ik kan ze nog te pakken krijgen. Nog 3 en een halve week…

En dan de colleges. Die studenten hier zijn net zo brutaal als in Nederland en bovendien hebben ze sterallures omdat ze denken dat ze blitsende solocarrières tegemoet gaan. Die muziekgeschiedenis moet er maar even naast. Nou, mooi niet dus, bij mij. Het gejammer en geweeklaag is niet van de lucht.

Gelukkig heb ik met Mageshen vandaag lekker op ze kunnen schelden. We zijn allebei jonge docenten; studenten denken dan al gauw dat ze je maatje zijn. En hier wordt er anders mee omgegaan dan in Nederland. Omdat de opleiding zo gegrond is in uitvoeringspraktijk spelen docenten en studenten vaak samen in concerten, lenen ze instrumenten van elkaar, vragen ze elkaar voor ensembles, etc. Dus dat leidt tot lossere omgangsvormen dan ik gewend ben. Op zich vind ik dat wel prettig; we gaan als volwassenen met elkaar om. Maar ze moeten wel doen wat ik zeg, verdikke.

En dan staan er nog wat lezingen op stapel; eentje voor het Centre for Critical Research on Race and Identity (CCRRI), morgen. Ik ben heel benieuwd wat ik daar aantref. En een voor de Universiteit van Stellenbosch, volgende week. En dat allemaal naast een niet te versmaden geliefde. Ik maak korte nachten…

Het is moeilijk om het materiaal dat ik verzameld heb al in een betoog te verwerken. Ik kan mijn oude betoog vol mooie hypothesen niet ongewijzigd laten, want ik heb mijn gezichtspunten moeten aanpassen aan de hand van wat ik ben tegengekomen. Het zou raar zijn als dat niet zo was. Maar een goed geïntegreerd nieuw verhaal is er ook nog niet. Dus juist die twijfel ga ik tot onderwerp van mijn lezing nemen, morgen. Is kijken wat er gebeurt.

Het ‘tussengevoel’ in wetenschappelijk opzicht weerspiegelt zich in mijn persoonlijke situatie. Er is met deze reis zonder twijfel iets in gang gezet, een toevoeging, een verrijking, maar waar bestaat die uit? En wat ga ik ermee doen?

zaterdag 4 oktober 2008

A Thousand Hills

Vandaag had ik een vergelijkbare ervaring als Adriaan van Dis in zijn onvolprezen Van Dis in Afrika documentaires. Een bezoek aan een ‘echt’ Zoeloedorp.

Van Dis vertelde er hilarisch over in zijn programma: grote negers met blote billen die dansjes voor je opvoeren en aan het eind van de dag in hun spijkerbroek op hun brommer stappen om naar huis te rijden.

Selby kwam me na mijn maskandales ophalen en had boomende maskanda en mbaqanga op de autoradio opstaan. Lekker. Ik vroeg uitgebreid naar zijn familie en hij vertelde uitgebreid over het landschap waar we doorheen reden, terwijl we samen een pak chocoladekoekjes leegaten.

We reden we naar de Valley of a Thousand Hills. Ik snap nu waarom die vallei zo heet:

Bij de vallei is een nepperig game park met een hoop krokodillen en slangen. Ik heb al van kindsbeen af een fascinatie voor die prehistorische monsters dus ik heb mijn hart goed opgehaald:

En er was een aangeharkt erfje met keurige rieten hutjes. Je ziet er nog geen kip rondscharrelen, maar er zitten wel zorgvuldig geconstrueerde rafels aan de vuurplaats in de huttten. Op het erfje werden dansen opgevoerd, vergelijkbare passen die ik gisteren nog onder de snelweg in Durban had geoefend met Abagquzeli, waaronder de 'gestrekte been' pas (tweede foto).

Waarom dat onbehagen bij het aanschouwen van die dansen? Is het mijn verlangen naar ‘echtheid’? Het dansen was niet ‘echt’ omdat het opgevoerd werd voor toeristen (uit z’n functionele context gerukt, zeggen de ouderwetse etnografen), maar het was ook wel echt, want ik ken die dansen onderhand en ze werden door bekwame dansers gedanst. Ik had ontzettend veel zin om mee te doen.Van een antiek Grieks potje in een museum zeg je ook niet dat het niet echt is omdat het niet gebruikt wordt waarvoor het gemaakt is.

Dat verlangen naar ‘echtheid’ is er niet alleen bij mij: de toeristen willen in een echt Zoeloedorp een echte Zoeloedans in echte traditionele klederdracht bijwonen. Ik – als pretentieuze semi-toerist – had ‘the real thing’ al meegemaakt en meegedaan: in een dorpje bij Pietermaritzburg, een paar weken geleden. Inclusief dooie koeienkoppen en ‘echte’ geitenslachtingen.

Waarom was dat dansen daar echt en dit dansen nep? Omdat ik toen de enige witte was? Omdat ik participeerde? Omdat het functioneel was? Is dat niet hetzelfde verlangen als de toeristen hadden, die geen koelkast en geen mobiele telefoon en geen auto voor een Zoeloehut willen zien staan, ookal is dat de realiteit?

Wat me bij mijn maskandaonderzoek al veel langer bezighoudt is de vraag of het verlangen naar echtheid iets westers is. Iets dat voortkomt uit een geschreven cultuur waarin alle expressie in een heroproepbare vorm gegoten moet worden om geloofwaardig te zijn. Want alleen als iets heroproepbaar is kun je de ‘echtheid’ ervan bepalen door het af te zetten tegen het wat er al was: ‘het echte’.

Als mijn hypothese klopt dan is Selby heel westers. Hij vond de optredens geloofwaardig en een goede zaak omdat ze buitenlanders inzicht geven in Zoeloecultuur. Net zoals Europeanen het belangrijk vinden dat er saaie antieke Griekse potjes in musea staan.

vrijdag 3 oktober 2008

Aus der Reihe

Toen Mageshen en ik een paar dagen geleden na het eten (ja: in Wilson’s Wharf) naar huis reden hadden we het over televisie. Mageshens tweede taal is Afrikaans en dat is heel erg grappig. Een donkere man met sierlijke oosterse wenkbrauwen die op zijn Boers zegt: ‘Kom is hierrr, m’n schat’.

En hij probeert de gaten in mijn kennis van populaire cultuur wat op te vullen, maar de gaten zijn groter dan de kennis, dus dat is een hele opgaaf. [Dit klinkt ontzettend vunzig bij nalezing, maar no pun is intended, sorry.] Op wat voor eiland heb ik geleefd, bijna vijfendertig jaar lang?

Maar Derrick kennen we allebei. Het is niet exact populaire cultuur (mijn oma keek er altijd naar), maar vooruit. Als kind keek Mageshen naar Derrick met Afrikaanse nasynchronisatie. Dat lijkt me super: Derrick in het Afrikaans. Dus ik vertelde hem over Tappert, de Jiskefet-spoof van Derrick op de Nederlandse televisie en dat vond hij weer erg grappig. ‘Man hat der Schwanz Ihres Mannes in der Gasse gefunden.’

Mijn dagen met Mageshen, en in het verlengde ook nog steeds met Nishlyn, waren wellicht wat afgezonderd, maar daarmee niet minder interessant. Ook zij hebben allebei in apartheidstijd geleefd, de eerste twintig jaar van hun leven. En de positie van Indiërs in het apartheidsapparaat was oneindig complex.

Nishlyn legde me het al een paar weken geleden uit. Als een wit kind in apartheidstijd 2000 rand van de staat kreeg ter ondersteuning van zijn opleiding, dan kreeg een Indiaas kind 1000 rand, een kleurlingkind 500 rand en een zwart kind minder dan 100 rand.

Mageshen vertelde me dat de zwarten uit protest tegen de apartheid scholen verbrandden, en de Indiërs uit protest scholen bouwden. Daarom staan de Indiërs er nu zoveel beter voor. Maar die opmerking moet je zien in het licht van Nishlyns observatie. Van 1000 rand per kind viel misschien nog een school te bouwen, van minder dan 100 rand niet.

Mageshen en Nishlyn vertelden me hoe dat ging: die scholen bouwen. De Indiase gemeenschap sprak af dat iedereen (maar dan ook iedereen) een deel van zijn salaris opzij legde om een vorm van privaat onderwijs voor Indiase kinderen te regelen. Daarvan werden in een mum van tijd scholen uit de grond gestampt en leraren aangesteld.

Terwijl Nishlyn in een relatief welvarende Indiase suburb woonde en naar school ging, woonde Mageshen in de Indiase township. Ze gingen naar verschillende scholen, maar de scholen waren identiek opgezet. In beide scholen was Room 1.18 de bibliotheek, bijvoorbeeld. Er stonden leraren voor de klas die naast het opdissen van de verplichte lesstof vlammende betogen hielden: ‘They can take away your house. They can take away your books. But remember that they can never take away the thoughts from your heads. Never!’

Ik zit met rode oortjes en een brok in mijn keel naar zulke verhalen te luisteren. Daar zit ik dan. Een Nederlands meisje dat nooit iets anders heeft gekend dan vrijheid en over de wereld heeft kunnen reizen alsof die van haar is. Ik heb genoeg meegekregen van ongelijkheid in de wereld. Maar Nishlyn en Mageshen zijn mijn vrienden. Dan komt het opeens heel dichtbij.

Het is een van de (vele!) redenen dat ik me zo tot Mageshen aangetrokken voel. Hij is een self-made man. Zijn vader was klusjesman, hij is Fulbright Scholar en een van de beste jazzgitaristen van Zuid-Afrika. Met dank aan zijn Indiase gemeenschap die apetrots op hem is, maar vooral met dank aan hemzelf. En hij heeft nog wel schokkender verhalen over zijn apartheidsjeugd verteld. Verhalen die ik niet ga herhalen omdat ze me in intimiteit toevertrouwd zijn.

Als je informanten je vrienden worden is het één ding, maar als een informant een geliefde wordt dan moet je hem afschrijven als informant. Hoe interessant en sociaal relevant zijn verhalen ook zijn. Misschien dis ik ze nog eens op aan een kroegtafel met veel Leffe Blonds. Ooit.

Tradities

De afgelopen tien dagen heb ik alleen rondgehangen met Mageshen. We ontbijten samen, lunchen samen en brengen de avonden samen door. (Laat ik over de nachten maar discreet wezen…) En het gekke is: tussen die vele momenten van samenzijn door missen we elkaar verschrikkelijk. Dat vinden we allebei idioot, want we zijn onafhankelijke, nuchtere mensen. Wat gebeurt er met ons?

Gisteren, na een concert in de City Hall, begon het me te benauwen. Weer een maaltijd in Wilson’s Wharf met de orkestmusici van het KwaZulu-Natal Philharmonic een tafeltje verderop. Het lijkt verdomme Utrecht wel. Waar was ik ook al weer? Afrika geloof ik.

Desalniettemin had ik het concert in de City Hall, onder auspiciën van de Indiase ambassade, niet willen missen. Nishlyn moest het verslaan voor de krant en kreeg eersterangsplaatsen zodat we het volle zicht hadden op de Indiase elite van Durban. Een zee van prachtig gekleurde sari’s, en heren in pak die zich duidelijk wilden laten voorstaan op hun eruditie. De bombarie van het Stoperapubliek steekt er schraal bij af.

En we hadden goed zicht op het podium. Daar zat een symfonieorkest (het KZN Phil) vol blondjes met een beeldschone (en overigens ook uiterst competente, schande dat ik dat tussen haakjes zet) zwarte dirigent in rokkostuum ervoor en als solisten vier Indiërs (volgens Nishlyn de crème de la crème uit India) in klederdracht op tabla’s en violen en een zangeres in vol ornaat.

Hadden ze het daar maar bij gelaten: een symfonisch mopje afgewisseld met een raga. Maar nee: er moest een Samenwerking gevierd worden dus er moest iets Fusieachtigs klinken. Een Freedom Symphony voor symfonieorkest en het voornoemde Indiase concertino. De zangeres was schitterend in de passages waar het symfonieorkest zijn kop hield. Voor de rest was het te-nen-krom-men-de muziek.

Nishlyn en ik zaten ons af te vragen waarom we de hele avond zulke kromme tenen hadden gehad. Waarom werkte dit initiatief zo duidelijk niet en waarom werkt het wel in veel jazzmuziek, waar Amerikaanse, Afrikaanse en Indiase stijlen en technieken ook duidelijk herkenbaar zijn en elkaar toch niet bijten. Jongere muziek, natuurlijk, minder gebonden aan een regio, maar toch is dat antwoord te simpel. Het heeft ook te maken met hoe wij tegen die (oudere) tradities aankijken…

Dus ik wil mijn wereld weer openen naar de tradities van nu. Mageshen gaat van het weekend een gitaar ophalen in Pretoria en ik ga me weer onder de Zoeloes begeven. Vandaag heb ik een hele middag gerepeteerd met Abagquzeli en ik ben afgepeigerd. Morgen ga ik met Selby naar de Valley of a Thousand Hills, het Zoeloeplatteland op. ‘My friend!’ riep Selby toen hij me vanochtend op kwam halen om me naar mijn dansrepetitie te brengen. ‘Where have you been?’ Er zat niets anders op dan het op te biechten en Selby’s ogen glinsterden. ‘So you will come back’, zei hij tevreden.

Het was fijn om te weer te ondergaan dat Durban groter is dan Wilson’s Wharf: markt, stalletjes met eten en drinken en oude en nieuwe spullen, rondscharrelende dieren, drommen mensen aan de weg en een zee van toeterende minibusjes die ze oppikken om ze naar de townships te brengen. Ik ben weer in Afrika.

maandag 29 september 2008

Onderwijs

Donderdag heb ik Zoeloeles in het isiZulu Department van de universiteit, vrijdag heb ik een maskandadansrepetitie met Abagquzeli en zaterdag maskandagitaarles van Shiyani. Ik leer wat af, hier. En wat aan.

Maar eerst moet ik zelf lesgeven: morgen een college over Hegel voor de masters en overmorgen een college over muziek en nationalisme in het 19de-eeuwse Europa voor de bachelors. Dus nu even pauze in het geflikflooi en hard aan het werk, want van voorbereiden is de afgelopen dagen niet veel terecht gekomen…. Ahum.

De inclusiviteit van UKZN is opvallend. Als ouderwetse historisch musicoloog ben je al snel bezorgd voor versnippering, maar in deze maatschappij moeten nu even gewoon zoveel mogelijk mensen meedoen. En het resultaat is dat er werkelijk van alles is: muziektechnologie, jazzstudies (met Mageshen aan het hoofd), African music and dance, klassieke muziek, noem maar op.

Het fijne vind ik dat muziekvakopleiding en musicologie-opleiding door elkaar heen lopen. Nog meer dan in Oxford. Dat betekent dat je een lekker 'conservatoriumgevoel' krijgt als je door het gebouw loopt. Als musicoloog kijk ik daar nog altijd tegenop. Het echte werk...

En hier is het zo divers. Achter de ene deur hoor je iemand Janaceks 'Op een overwoekerd pad' studeren, achter de volgende deur klinkt maskandarap en weer een deur verder hoor je My Funny Valentine.

Vaak zijn uitgeproken professionele muzikanten ook academici met een doctorsgraad. En veel academici blijven hun carrière lang bezig als uitvoerend musicus.

Kun je ‘onderzoek’ doen als uitvoerend musicus? Blijf je als etnomusicoloog op een podium niet altijd de eeuwige pianopingelende antropoloog? Ook hier leiden die vragen tot verhitte discussies over fondsentoekenning, prioriteitenstelling en intellectuele positionering.

Heerlijk om daar middenin te zitten. Want met mijn achtergrond in Europese muziekgeschiedenis en mijn groeiende kennis van African music and dance pas ik eigenlijk wonderwel in de regenboogvakgroep.

zondag 28 september 2008

Zoen

Vandaag weet ik voor het eerst niet goed waarover ik zal schrijven, ookal is er genoeg om over te schrijven: de stakende schoonmakers die dagelijks in ronkende koren hun protest uitzingen voor de ingang van de shopping mall, het gesprek dat ik met Nishlyn had over een wit en een zwart jongetje die samen aan het schommelen waren, de optredens in het Durban Blues and Jazz Heritage Music Festival (www.bluesandjazz.co.za), waar ik gisteren en vanavond bij aanwezig ben. Maar er zit geen verhaal in.

Hoe komt dat? Op de een of andere wijze voelt het onecht om nu nog met een fris enthousiasme kond te doen van alles wat er op m’n weg ligt. Misschien ben ik na 7 weken Zuid-Afrika wat minder vatbaar geworden voor de bijzonderheden van dit land. Misschien komt het door mijn verliefdheid. Of misschien ben ik al weer een beetje aan het afscheid nemen (over 4 weken weer naar huis :( .

Nou een korte dan, omdat ik toch over niets anders praten kan. Op de terugweg van Johannesburg naar Durban maakten Nishlyn, Mageshen en ik een tussenstop in de Vrystaat, een bolwerk van provinciaal Afrikanerdom. Mageshen gaf me een zoen in het wegrestaurant en Nishlyn gaf een gil. ‘Disgrace’, gilde hij, ‘Indian boy kisses white girl. In the Freestate!’

Het was een grap en we begonnen alle drie te giechelen, maar ik bedacht me met een schok dat het 15 jaar geleden inderdaad verboden was. Wat een waanzinnig idee. En wat een verworvenheid representeert zo’n zoen daarmee voor Zuid-Afrikanen…

vrijdag 26 september 2008

Et in Arcadia ego

Tja, dat script voor een Bollywood road movie... het is aan de lezer om te bepalen of dit er één is. Nishlyn, Mageshen en ik zijn dinsdag naar Johannesburg gereden. 600 kilometer naar het noordwesten, en van zeeniveau in Durban tot 1800 meter hoogte in Joburg. Een prachtige klim. Stunning views.

We hadden geen Bollywoodzender opstaan, want Nishlyn wilde niet dat zijn autoradio gestolen werd. Maar dat werd ruimschoots goedgemaakt doordat Nishlyn en Mageshen het ene popliedje na het andere in functietrappen aan het zingen waren. Een gitarist en een pianist in een auto, dan krijg je dat. Ik moet wat aan mijn poprepertoirekennis gaan doen, verdomme. Dan kan ik meedoen.

Ze zijn een mooi stel. Al jaren hechte vrienden, collega-muzikanten. Tot mijn verbazing was ik meteen al in mijn eerste week in Zuid-Afrika geen derde wiel aan ‘hun’ wagen. Zonder ze goed te kennen deelde ik hun humor, gevoeligheid voor muziek, diepgang in gesprekken, liefde voor boeken en tekstbegrip en woordgrapjes. Dus het was vanzelfsprekend dat we met z’n drieën op stap zouden gaan.

Het is heel grappig om te ondergaan hoe het ‘doel’ van een reis achteraf anders kan zijn dan je dacht, of dan je aan jezelf wilde toegeven. (Misschien geldt dat ook wel voor mijn Zuid-Afrikareis als geheel.) Nishlyn ging naar Joburg omdat hij vrienden wilde opzoeken; ik ging erheen omdat ik er wat informanten moest spreken. Maar – zoals dat gaat – tot op het laatste moment was het onduidelijk of ik ze te pakken kon krijgen. En Magashen had niet echt een reden. Hij ging mee voor de ‘gezelligheid’.

Nishlyn verbleef bij zijn vrienden. Die hadden geen plaats voor drie mensen, dus Mageshen en ik boekten een B&B in de wijk waarin mijn informant woont: Melville. Melville is een soort Monmartre, maar dan zonder vervelende Parijzenaren. Heuvelachtige straatjes met schilderachtige cafeetjes, prullariawinkeltjes en tweedehandsboekwinkeltjes. Het is er compleet veilig en je kunt buiten zitten. Dat is een luxe in een land waar je uit veiligheidsoverwegingen meestal uitgaat in een shopping mall (met restaurants en bioscopen).

En ook het B&Btje was een oase in de hectische jachtige miljoenenstad. Het had een binnentuin met een klaterend fonteintje en een keur aan bloeiende bomen en felgekleurde vogels.

Mageshen en ik zijn al een tijdje verliefd op elkaar. Nishlyn had dat allang door, vertelde hij me later. En ik werd vooral heel zenuwachtig van zo’n spannende maar onzekere flirt. Het zou niet voor het eerst zijn dat ik me volkomen vergis in de gevoelens van degene die ik in het vizier heb. Misschien speelde die verliefdheid zich wel weer uitsluitend in mijn hoofd en hart af. Mijn verdomde overdaad aan gefantaseer en idealistische anticipatie ook altijd. Waahhhhh.

Maar in zo’n omgeving is het snel genoeg duidelijk. We hebben twee zalige romantische dagen doorgebracht in Melville. Rondgeslenterd in prullariawinkeltjes, terrasje, kopje thee, taartje, kusje, volgend boekwinkeltje, enz. I’ll spare you the details.

Wat mij keer op keer treft in Johannesburg is de ‘atmosfeer’: de ijle, knisperige lucht van 1800 meter hoogte, de immer strakblauwe hemel met kraakhelder licht dat toch mild is. De droogte en de windstilte, in tegenstelling tot Durban waar altijd een stevige vochtige bries van zee waait.

Op de tweede dag van ons bezoek werd ik blootgesteld aan een nieuwe ervaring. We hadden laat en uitgebreid ontbeten, Mageshen was zich aan het scheren en ik zat in de tuin tussen de bloeiende bomen en de kwetterende vogeltjes in de zon mijn vragen aan mijn informant voor te bereiden. En ik zat te reflecteren op waar ik sta. Dat doe ik wel vaker.

Vooral de laatste maanden is dat reflecteren een prettige bezigheid omdat ik dingen bereikt heb die ik lang heb gewild (daar heb je die idealistische anticipatie weer): een mooie baan, een prachtig onderzoeksveld, lieve vrienden en vriendinnen, relatieve gezondheid, etc. Allemaal zaken die ik niet als vanzelfsprekend aanneem omdat ik ze allemaal in een bepaalde periode van mijn leven heb moeten ontberen. Voor mijn gevoel – of het nu klopt of niet – heb ik ze met veel bloed, zweet en tranen moeten veroveren.

Naast de mooie baan en de prachtige onderzoeksreis en de relatieve gezondheid heb ik nu ook een slimme, humoristische, muzikale en ook nog eens intens tedere man aan mijn zijde. (Heb ik nog meer epitheta ornantia voor hem? Nog busladingen vol; ik ben immers verliefd op hem en ik schreeuw het van de daken.)

De nieuwe ervaring was niet zozeer dat ik na lange tijd weer een vriendje heb, maar dat ik niets meer te wensen had.

Ik zat daar in de zon, en op dat moment stond de tijd even helemaal stil. Net zo stil als de ijle lucht en het heldere licht en de windstilte van Johannesburg.

En ik dacht: zo voelt het paradijs. Het moment is een eeuwigheid geworden, omdat er niets anders is dan dit.

Ik ben vaak op zoek geweest naar dat gevoel, zoals veel mensen, denk ik: in muziek, in belevingen van schoonheid, in lichamelijke bevrediging. Het is een kortstondig losgerukt zijn van alles dat voorbijgaat. En in het losgerukt zijn, ben je een heel, volledig wezen. Maar ook richtingloos, in een zalige luchtledigheid.

De Engelse taal heeft er zo’n mooi woord voor: presence (tegenwoordigheid). Het omvat zowel het temporele als het ruimtelijke ‘aanwezig zijn’. Het staat tegenover het idealistische anticiperen, waarin je altijd bezig bent met wat er zou moeten zijn in de toekomst, en nooit met wat er nu is.

En omdat de ervaring van eeuwigheid eigenlijk altijd zo kortstondig is, is het begrip ‘paradijs’ (waarin die eeuwigheid écht een eeuwigheid duurt) iets onbestaanbaars, iets dat niet bij het leven hoort en misschien wel de dood is.

En het moment van paradijslijke eeuwigheid ging weer over, want ik sta nog midden in het leven. Ik ging met Mageshen koffie drinken in een cafeetje in Melville en daarna arriveerde mijn informant met wie ik twee uur lang zeer zakelijk en informatief heb zitten praten. En intussen hield Mageshen zichzelf bezig.

Het is een van de redenen dat ik het prettiger vind om ouder te worden. Als je verliefd bent op je 18de dan word je er helemaal door opgevroten. Als je verliefd bent op je 35ste word je bij vlagen opgevroten, maar bij vlagen kun je gewoon functioneren. Ondanks het high-zijn van de ijle berglucht, de weinige slaap en de gierende hormonen, kon ik uit de ene ‘luchtzak’ van ervaringen stappen en een andere binnentreden, zoals ik ook afwisselend bij de Zoeloes, de Duitse missionarissen, de Afrikaners en de Indiërs binnenstap, meedoe, maar toch ook toekijk, onthecht ben zonder me verlaten te voelen.

Daarom houd ik misschien wel zo van op-reis-zijn. Op reis kan ik op een prettige manier onthecht zijn, ergens voorbijgaan en weer doortrekken naar een volgende dag en een volgende confrontatie met iets wat buiten mezelf ligt. Zonder idealistische anticipatie van 'het volgende' besta ik niet; daarin ben ik heel westers. (Misschien ga ik eens een essay schrijven over 'het volgende' als concept.) Mijn reislust is een vorm van verzet tegen de zalige eeuwigheid, om zo te blijven voelen dat ik leef. Maar de korte momenten van die zalige eeuwigheid koester ik.