maandag 29 september 2008

Onderwijs

Donderdag heb ik Zoeloeles in het isiZulu Department van de universiteit, vrijdag heb ik een maskandadansrepetitie met Abagquzeli en zaterdag maskandagitaarles van Shiyani. Ik leer wat af, hier. En wat aan.

Maar eerst moet ik zelf lesgeven: morgen een college over Hegel voor de masters en overmorgen een college over muziek en nationalisme in het 19de-eeuwse Europa voor de bachelors. Dus nu even pauze in het geflikflooi en hard aan het werk, want van voorbereiden is de afgelopen dagen niet veel terecht gekomen…. Ahum.

De inclusiviteit van UKZN is opvallend. Als ouderwetse historisch musicoloog ben je al snel bezorgd voor versnippering, maar in deze maatschappij moeten nu even gewoon zoveel mogelijk mensen meedoen. En het resultaat is dat er werkelijk van alles is: muziektechnologie, jazzstudies (met Mageshen aan het hoofd), African music and dance, klassieke muziek, noem maar op.

Het fijne vind ik dat muziekvakopleiding en musicologie-opleiding door elkaar heen lopen. Nog meer dan in Oxford. Dat betekent dat je een lekker 'conservatoriumgevoel' krijgt als je door het gebouw loopt. Als musicoloog kijk ik daar nog altijd tegenop. Het echte werk...

En hier is het zo divers. Achter de ene deur hoor je iemand Janaceks 'Op een overwoekerd pad' studeren, achter de volgende deur klinkt maskandarap en weer een deur verder hoor je My Funny Valentine.

Vaak zijn uitgeproken professionele muzikanten ook academici met een doctorsgraad. En veel academici blijven hun carrière lang bezig als uitvoerend musicus.

Kun je ‘onderzoek’ doen als uitvoerend musicus? Blijf je als etnomusicoloog op een podium niet altijd de eeuwige pianopingelende antropoloog? Ook hier leiden die vragen tot verhitte discussies over fondsentoekenning, prioriteitenstelling en intellectuele positionering.

Heerlijk om daar middenin te zitten. Want met mijn achtergrond in Europese muziekgeschiedenis en mijn groeiende kennis van African music and dance pas ik eigenlijk wonderwel in de regenboogvakgroep.

zondag 28 september 2008

Zoen

Vandaag weet ik voor het eerst niet goed waarover ik zal schrijven, ookal is er genoeg om over te schrijven: de stakende schoonmakers die dagelijks in ronkende koren hun protest uitzingen voor de ingang van de shopping mall, het gesprek dat ik met Nishlyn had over een wit en een zwart jongetje die samen aan het schommelen waren, de optredens in het Durban Blues and Jazz Heritage Music Festival (www.bluesandjazz.co.za), waar ik gisteren en vanavond bij aanwezig ben. Maar er zit geen verhaal in.

Hoe komt dat? Op de een of andere wijze voelt het onecht om nu nog met een fris enthousiasme kond te doen van alles wat er op m’n weg ligt. Misschien ben ik na 7 weken Zuid-Afrika wat minder vatbaar geworden voor de bijzonderheden van dit land. Misschien komt het door mijn verliefdheid. Of misschien ben ik al weer een beetje aan het afscheid nemen (over 4 weken weer naar huis :( .

Nou een korte dan, omdat ik toch over niets anders praten kan. Op de terugweg van Johannesburg naar Durban maakten Nishlyn, Mageshen en ik een tussenstop in de Vrystaat, een bolwerk van provinciaal Afrikanerdom. Mageshen gaf me een zoen in het wegrestaurant en Nishlyn gaf een gil. ‘Disgrace’, gilde hij, ‘Indian boy kisses white girl. In the Freestate!’

Het was een grap en we begonnen alle drie te giechelen, maar ik bedacht me met een schok dat het 15 jaar geleden inderdaad verboden was. Wat een waanzinnig idee. En wat een verworvenheid representeert zo’n zoen daarmee voor Zuid-Afrikanen…

vrijdag 26 september 2008

Et in Arcadia ego

Tja, dat script voor een Bollywood road movie... het is aan de lezer om te bepalen of dit er één is. Nishlyn, Mageshen en ik zijn dinsdag naar Johannesburg gereden. 600 kilometer naar het noordwesten, en van zeeniveau in Durban tot 1800 meter hoogte in Joburg. Een prachtige klim. Stunning views.

We hadden geen Bollywoodzender opstaan, want Nishlyn wilde niet dat zijn autoradio gestolen werd. Maar dat werd ruimschoots goedgemaakt doordat Nishlyn en Mageshen het ene popliedje na het andere in functietrappen aan het zingen waren. Een gitarist en een pianist in een auto, dan krijg je dat. Ik moet wat aan mijn poprepertoirekennis gaan doen, verdomme. Dan kan ik meedoen.

Ze zijn een mooi stel. Al jaren hechte vrienden, collega-muzikanten. Tot mijn verbazing was ik meteen al in mijn eerste week in Zuid-Afrika geen derde wiel aan ‘hun’ wagen. Zonder ze goed te kennen deelde ik hun humor, gevoeligheid voor muziek, diepgang in gesprekken, liefde voor boeken en tekstbegrip en woordgrapjes. Dus het was vanzelfsprekend dat we met z’n drieën op stap zouden gaan.

Het is heel grappig om te ondergaan hoe het ‘doel’ van een reis achteraf anders kan zijn dan je dacht, of dan je aan jezelf wilde toegeven. (Misschien geldt dat ook wel voor mijn Zuid-Afrikareis als geheel.) Nishlyn ging naar Joburg omdat hij vrienden wilde opzoeken; ik ging erheen omdat ik er wat informanten moest spreken. Maar – zoals dat gaat – tot op het laatste moment was het onduidelijk of ik ze te pakken kon krijgen. En Magashen had niet echt een reden. Hij ging mee voor de ‘gezelligheid’.

Nishlyn verbleef bij zijn vrienden. Die hadden geen plaats voor drie mensen, dus Mageshen en ik boekten een B&B in de wijk waarin mijn informant woont: Melville. Melville is een soort Monmartre, maar dan zonder vervelende Parijzenaren. Heuvelachtige straatjes met schilderachtige cafeetjes, prullariawinkeltjes en tweedehandsboekwinkeltjes. Het is er compleet veilig en je kunt buiten zitten. Dat is een luxe in een land waar je uit veiligheidsoverwegingen meestal uitgaat in een shopping mall (met restaurants en bioscopen).

En ook het B&Btje was een oase in de hectische jachtige miljoenenstad. Het had een binnentuin met een klaterend fonteintje en een keur aan bloeiende bomen en felgekleurde vogels.

Mageshen en ik zijn al een tijdje verliefd op elkaar. Nishlyn had dat allang door, vertelde hij me later. En ik werd vooral heel zenuwachtig van zo’n spannende maar onzekere flirt. Het zou niet voor het eerst zijn dat ik me volkomen vergis in de gevoelens van degene die ik in het vizier heb. Misschien speelde die verliefdheid zich wel weer uitsluitend in mijn hoofd en hart af. Mijn verdomde overdaad aan gefantaseer en idealistische anticipatie ook altijd. Waahhhhh.

Maar in zo’n omgeving is het snel genoeg duidelijk. We hebben twee zalige romantische dagen doorgebracht in Melville. Rondgeslenterd in prullariawinkeltjes, terrasje, kopje thee, taartje, kusje, volgend boekwinkeltje, enz. I’ll spare you the details.

Wat mij keer op keer treft in Johannesburg is de ‘atmosfeer’: de ijle, knisperige lucht van 1800 meter hoogte, de immer strakblauwe hemel met kraakhelder licht dat toch mild is. De droogte en de windstilte, in tegenstelling tot Durban waar altijd een stevige vochtige bries van zee waait.

Op de tweede dag van ons bezoek werd ik blootgesteld aan een nieuwe ervaring. We hadden laat en uitgebreid ontbeten, Mageshen was zich aan het scheren en ik zat in de tuin tussen de bloeiende bomen en de kwetterende vogeltjes in de zon mijn vragen aan mijn informant voor te bereiden. En ik zat te reflecteren op waar ik sta. Dat doe ik wel vaker.

Vooral de laatste maanden is dat reflecteren een prettige bezigheid omdat ik dingen bereikt heb die ik lang heb gewild (daar heb je die idealistische anticipatie weer): een mooie baan, een prachtig onderzoeksveld, lieve vrienden en vriendinnen, relatieve gezondheid, etc. Allemaal zaken die ik niet als vanzelfsprekend aanneem omdat ik ze allemaal in een bepaalde periode van mijn leven heb moeten ontberen. Voor mijn gevoel – of het nu klopt of niet – heb ik ze met veel bloed, zweet en tranen moeten veroveren.

Naast de mooie baan en de prachtige onderzoeksreis en de relatieve gezondheid heb ik nu ook een slimme, humoristische, muzikale en ook nog eens intens tedere man aan mijn zijde. (Heb ik nog meer epitheta ornantia voor hem? Nog busladingen vol; ik ben immers verliefd op hem en ik schreeuw het van de daken.)

De nieuwe ervaring was niet zozeer dat ik na lange tijd weer een vriendje heb, maar dat ik niets meer te wensen had.

Ik zat daar in de zon, en op dat moment stond de tijd even helemaal stil. Net zo stil als de ijle lucht en het heldere licht en de windstilte van Johannesburg.

En ik dacht: zo voelt het paradijs. Het moment is een eeuwigheid geworden, omdat er niets anders is dan dit.

Ik ben vaak op zoek geweest naar dat gevoel, zoals veel mensen, denk ik: in muziek, in belevingen van schoonheid, in lichamelijke bevrediging. Het is een kortstondig losgerukt zijn van alles dat voorbijgaat. En in het losgerukt zijn, ben je een heel, volledig wezen. Maar ook richtingloos, in een zalige luchtledigheid.

De Engelse taal heeft er zo’n mooi woord voor: presence (tegenwoordigheid). Het omvat zowel het temporele als het ruimtelijke ‘aanwezig zijn’. Het staat tegenover het idealistische anticiperen, waarin je altijd bezig bent met wat er zou moeten zijn in de toekomst, en nooit met wat er nu is.

En omdat de ervaring van eeuwigheid eigenlijk altijd zo kortstondig is, is het begrip ‘paradijs’ (waarin die eeuwigheid écht een eeuwigheid duurt) iets onbestaanbaars, iets dat niet bij het leven hoort en misschien wel de dood is.

En het moment van paradijslijke eeuwigheid ging weer over, want ik sta nog midden in het leven. Ik ging met Mageshen koffie drinken in een cafeetje in Melville en daarna arriveerde mijn informant met wie ik twee uur lang zeer zakelijk en informatief heb zitten praten. En intussen hield Mageshen zichzelf bezig.

Het is een van de redenen dat ik het prettiger vind om ouder te worden. Als je verliefd bent op je 18de dan word je er helemaal door opgevroten. Als je verliefd bent op je 35ste word je bij vlagen opgevroten, maar bij vlagen kun je gewoon functioneren. Ondanks het high-zijn van de ijle berglucht, de weinige slaap en de gierende hormonen, kon ik uit de ene ‘luchtzak’ van ervaringen stappen en een andere binnentreden, zoals ik ook afwisselend bij de Zoeloes, de Duitse missionarissen, de Afrikaners en de Indiërs binnenstap, meedoe, maar toch ook toekijk, onthecht ben zonder me verlaten te voelen.

Daarom houd ik misschien wel zo van op-reis-zijn. Op reis kan ik op een prettige manier onthecht zijn, ergens voorbijgaan en weer doortrekken naar een volgende dag en een volgende confrontatie met iets wat buiten mezelf ligt. Zonder idealistische anticipatie van 'het volgende' besta ik niet; daarin ben ik heel westers. (Misschien ga ik eens een essay schrijven over 'het volgende' als concept.) Mijn reislust is een vorm van verzet tegen de zalige eeuwigheid, om zo te blijven voelen dat ik leef. Maar de korte momenten van die zalige eeuwigheid koester ik.

maandag 22 september 2008

In en om het huis

Vanochtend werd ik wakker met een prachtige grote vlinder aan de binnenkant van mijn raam, die zich nog maar net ontpopt leek te hebben.

De lente manifesteert zich hier in van alles. Vorige maand (winter) vond ik het concept ‘lente’ maar raar. Hoe kun je nou een lente hebben na een winter waarin je buiten kunt zwemmen en waarin de meeste bomen gewoon groen zijn?

Maar het is echt lente. Afgezien van de kuikentjes (die er nog steeds alle 7 zijn en langzaam groter worden), is er nu dus ook de vlinder, en na een hele dag regen afgelopen zaterdag waarin ik me in een Hollandse herfst waande, ontploffen de bomen die geen blaadjes hadden nu in het heerlijke zachte frisse lentegroen dat we ook in Europa kennen. Twee lentes in een jaar. Wat een luxe.

En we hebben hier ook ‘maart roert zijn staart’, maar dan in september. Zaterdag regende het dus de hele dag pijpestelen en via de tv kwamen beelden binnen van negers die sneeuwpoppen aan het bouwen waren, slechts 70 kilometer hier vandaan. Hahahahaha. Maar voor de minder bedeelden is het natuurlijk minder leuk.

Nadat ik de vlinder gefotografeerd had, ging ik zoals gewoonlijk om half acht naar de ontbijtzaal. Wat zal ik mijn ontbijtgesprekken missen als ik weer in Nederland ben. Er is altijd wel een leuk iemand om mee te babbelen. Lucy, bijvoorbeeld, of een Britse antropoloog die 2 jaar lang in een Indiaas dorpje heeft gewoond, of een fysicus uit Cambridge die grappen over Schotten maakt.

Het is heerlijk om niet in je eentje te hoeven ontbijten en toch ook niet eerst een kerel uit je bed te hoeven douwen. Hoewel. Dat laatste zou ook geen overbodige luxe zijn. Zucht. Lente.

Maar vandaag trof ik geen tafelgenoten, alleen Louise en Lucy. Met een kop koffie in de hand en met hun handen in het haar bespraken ze de andere aardverschuiving die Zuid-Afrika de afgelopen dagen getroffen heeft: de aftocht van Thabo Mbeki en de aantocht van Jacob Zuma, alias JayZee.

Louise en Lucy praatten niet alleen over zijn duistere dealtjes waarvoor hij alsmaar niet veroordeeld wordt omdat de regering de boel verknoert, maar vooral over zijn volstrekt respectloze behandeling van vrouwen. ‘He’s got his sixth wife now. Isn’t it a disgrace? Sjoe! Sjoe! Oh. Barbara! I don’t like that man! Oh. Oh. Oh.’

Lucy HAAT Jacob Zuma. Elke teen die hij beweegt, elke zucht die hij slaakt. Ze HAAT het hartgrondig en gepassioneerd. Ze noemt het geen haat, want in haar kerk bestaat geen haat, maar het is wel haat. Zuma belichaamt voor Lucy alles wat er mis is met de Zoeloemaatschappij en met name met de mannen.

Heel vaak vraag ik me af waarom niet meer Zoeloevrouwen haar meningen delen, want net als de meeste Zoeloevrouwen heeft Lucy – en haar dochter (die haar kinderen in haar eentje grootgebracht heeft) en haar kleinkind (dat nu op haar 14de zwanger is geraakt van iemand die al weer uit het zicht verdwenen is) – geleden onder de Zoeloenormen die vrouwen in sommige opzichten (niet in alle) tot verhandelbaar vee degraderen. Maar Lucy is een uitzondering. De meeste mensen (en met name vrouwen) lopen als ‘puppy dogs’, zoals Lucy ze noemt, achter JayZee aan.

Na het ontbijt (vandaag maar eens geen ei – met dank aan JayZee – want mijn cholestrollevels zullen zo langzamerhand wel de pan uitrijzen), liep ik mijn wandeling door het groen naar boven, naar de universiteit.

Ik begroette de valse honden bij de ingang van de universiteitssportvelden, die langzaam een beetje aan me beginnen te wennen. En ik aan hen, want ik ben als de dood voor honden. (Veel honden zijn trouwens racistisch; ze blaffen langer naar zwarten dan naar witten.) Ik begroette de 7 kuikentjes in het zwembad. Ik liep onder het frisse lentegroen door naar de wachtpost (met nog meer honden) en begroette de portiers die ook aan me beginnen te wennen en door het electrische poortje naar wat ik het ‘mini-oerwoud’ noem:


Boven aangekomen begroette ik de Indiër bij wie ik altijd wors koop en in mijn kamer verzon ik een paar hele nare tentamenvragen voor mijn studenten. Die vragen moeten kennelijk nu al bekend zijn. En daar worden ze dus naarder van. Daarna een ochtend in de bibliotheek doorgebracht. Deze keer niet met Franz Schubert, maar met Johnny Clegg and Dave Coplan, de pioniers op het gebied van maskanda-onderzoek.

Zij hebben nog de rassenwetten overtreden door in apartheidstijd helemaal in die Zoeloegemeenschap op te gaan. Johnny Clegg schrijft prachtig over de dilemma’s die hij tegenkwam, waaronder het monogamie/polygamiegebeuren waar zijn twee huwelijken op stuk liepen. Komende week ga ik beide heren, nu wat bezadigder, proberen te interviewen.

Nishlyn belde mij zondag met de vraag of ik met hem meeging naar Joburg. Hij wilde wat mensen opzoeken en het is goedkoper om de kosten te delen. Een prachtige gelegenheid voor mij om Clegg en Coplan te pakken te krijgen, want die wonen daar. Bij navraag wilde Mageshen ook wel mee, dus morgenochtend om 5 uur vertrekken we. De reis duurt een uurtje of 6 en gaat pal langs de Drakensberg. Met de Bollywoodhitzender op wordt het vast ontzettend gezellig onderweg.

Vrijdag weer online met een script voor een Bollywood road movie…

zaterdag 20 september 2008

Luchtzak

Vorig jaar, toen ik voor het eerst van mijn leven in Zuid-Afrika was, reden Grant en Angus mij de ochtend na mijn aankomst naar een game reserve, waar we overstapten op een open jeep om door het safaripark naar onze lodge te rijden. Ik voelde steeds een andere temperatuur op mijn huid: dan weer heet, dan weer kil. Het had niets te maken met schaduw of zon, met dal of top. Het waren ‘luchtzakken’ die ieder van een andere planeet leken te komen en niet met elkaar mengden.

Dezelfde verschillen zijn er in klimaat en vegetatie. Gisteren reed ik met Nishlyn en Mageshen naar de Kloof (spreek uit: Kloef), een uiterst dure suburb van Durban waar ze een gig moesten spelen op een feestje (verdomd goede jazzmuzikanten, by the way. Allebei.) In de 20 minuten die het duurt om er te komen stijg je zo’n 300 meter en boven aangekomen zie je andere planten, een andere bodem en voel je een andere lucht.

Als ik op de heuvelrug bij Howard College over de haven uitkijk, heb ik eenzelfde gevoel van ‘verbonden onverbondenheid’. De haven is heel dichtbij, je kan elk schip onderscheiden, en als je goed kijkt zelfs elke container op het schip, maar omdat je zo hoog zit lijkt het alsof je naar een poppenhaventje kijkt, een toneeldecor. Het is dichtbij en het is ver weg.

In de regenboognatie bespeur ik ook zo'n 'nabije verheid', zoveel culturen op een steenworp afstand en toch zo apart (ik heb er geen ander woord voor). Twee weken geleden danste ik in een Zoeloedorpje op mijn blote voeten naast de levenloze kop van een zojuist geslachte koe. Twee dagen later zat ik met Nishlyn in de jachthaven van Durban een exquise Thaise curry te eten. Afgelopen dinsdag was ik in een afgetrapt theatertje onder een snelweg met een maskandagroep aan het repeteren. En met de spierpijn van het dansen nog in mijn kuiten zat ik donderdagavond in de Victoriaanse City Hall van Durban naar Bruckners Zesde Symfonie te luisteren.

[Notabene. Bruckner. De provinciaalste aller Midden-Europese componisten. Had de goede man uit Linz kunnen bevroeden dat zijn immer aanzwellende seufzergolven ooit nog eens aan de kust van de Indische Oceaan opgevoerd zouden worden door het KwaZulu-Natal Philharmonic Orchestra?]

En gisteren op weg naar het feestje in de Kloof waren Nishlyn en ik alweer ons Oxbridge accent aan het oefenen (Nishlyn heeft een tijdje in Cambridge gezeten) – ‘Oh, hellooooww, old chap. How lavly to see you’ – want Mageshen had ons gewaarschuwd voor niet te overtreffen kakkineuzerigheid. Maar toen we aankwamen bleken we te gast te zijn bij afstammelingen van Duitse missionarissen (seit achtzehnfünfzig – ‘wir sprechen noch immer Hochdeutsch’) die alleen onder elkaar trouwen en hun kinderen naar Duitstalige scholen sturen. Ik heb de hele avond Duits gepraat!

Maar let wel [disclaimer]: mijn ervaring van 'dichtbije verheid' wordt bepaald door wat ik gewend ben: een Europese monocultuur (waarin ik nooit de moeite neem om met de imam op mijn Utrechtse straathoek te praten of met de Antilianen in Lombok). En mijn zintuiglijke waarneming van Zuid-Afrikaanse natuurlijke diversiteit is bepaald door een vergelijkbaar referentiekader: een plat land met een eenduidige vegetatie. Daardoor is het voor mij verleidelijk een parallel te trekken tussen natuur en cultuur. Maar wetenschappelijk gezien is er geen enkele basis voor. Hier is die parallel dus nadrukkelijk bedoeld als metafoor!

Jarenlange geïnstitutionaliseerde apartheid heeft een infrastructuur geschapen die het mogelijk maakt nooit uit je eigen ‘luchtzak’ te komen en je tussen de andere ‘luchtzakken’ door te bewegen zonder ooit iets met ze van doen te hebben. Die infrastructuur is voorlopig nog niet weg.

Het is een kwestie die me in dit land steeds opnieuw bezighoudt: wat moet je met die ‘luchtzakken’? De apartheid was een abberatie van een universeel menselijke behoefte ergens bij te horen, en dat ‘ergens’ te reduceren tot iets herkenbaars: Duitsheid, zuidelijk temperament, Zoeloevitalisme. Het zijn constructies, maar ze zijn wel gebaseerd op tastbare ervaringen. De een bezweert zijn angsten graag door naar Bruckners schoolmeestercontrapunt te luisteren, de ander slacht liever een geit. Het is maar net waar je je thuis bij voelt. Maar zodra die constructies als onveranderlijke entiteiten worden gezien, en ‘in stand gehouden’ moeten worden, worden ze problematisch.

Louise vertelde met afgrijzen over de poshe ‘Engelsen’ die al eeuwen geen Engelsen meer zijn, maar wel 10 keer per jaar naar London vliegen om daar te gaan shoppen, hun kinderen naar peperdure kostscholen sturen en geen benul hebben van wat er op hun eigen stoep in hun eigen land gebeurt. Daar ontlenen zij hun identiteit aan en Louise heeft met recht medelijden met ze.

De ‘Duitsers’ van gisteren waren ook een mooi portret. Ontzettend warme, gastvrije mensen, maar ze meenden het wel: wij spreken het échte Hochdeutsch, nog uit de 19de eeuw. Nu weet ik toevallig behoorlijk veel van 19de-eeuws Duits, want ik heb 5 jaar lang niets anders gelezen, en het Duits dat ik gisterenavond hoorde klonk mij niet als 19de-eeuws Duits in de oren, al was het maar omdat het doorspekt was met Engelse woorden. En gelukkig maar; het betekent dat de Duitse enclave, ondanks de koekoeksklokjes aan de muur, het contact met de realiteit om zich heen niet verloren heeft. Een gaatje in de luchtzak. Pfffffffffff.


Skho Miya, lead singer van Abagquzeli, bij hun oefenruimte.


Het interieur van de City Hall van Durban (rechts Nishlyn en Mageshen).


Het uitzicht op downtown Durban, vanuit de City Hall.


Nishlyn en Mageshen in actie in een Beiers alpenhuis.

dinsdag 16 september 2008

Meedoen

Eerst even een leuk linkje. Om het egotripperijgehalte van dit blog nog even wat op te schroeven: http://www.ukzn.ac.za/UKZNonline/V2/17/issue17.htm. Wel een beetje naar onder doorscrollen. Komt rechtstreeks uit jouw achtertuin, Stéphanie. Misschien toch maar niet verkopen?

De foto's hieronder vormen andere koek. Hun bijdrage aan een mogelijk doel van zelfpromotie is twijfelachtig:






Wat is Barbara hier aan het doen? Dat weet ze zelf ook niet zo goed. Ze is aan het repeteren met de maskandagroep Abagquzeli. De lead singer van Abagquzeli staat erop dat ik 1 song met hun samen ga uitvoeren op het concert dat ze volgende week zaterdag geven in het BAT Centre (het Theater Kikker van Durban). Ik moet nog een manier vinden om me daar onderuit te lullen.

Bij muziek onderzoeken is het heel simpel: Je moet het zelf doen, anders heeft het weinig zin. Noten lezen, akkoorden horen, een idee hebben van een sonatevorm; je moet er zelf gewoon af en toe eens doorheen: met je oren, met je handen, met je adem en uiteindelijk misschien eens met je hoofd.

Dus om maskanda een beetje te begrijpen neem ik gitaarles van maskandi Shiyani Ngcobo. Dat is erg nuttig. Hij leert me in zijn groepsles kleine riffjes (2 snaren en 2 posities max, want anders raak ik de draad kwijt) en die riffjes breiden we langzaam uit met een derde snaar of een derde positie. Het is de basis van zo'n song. Ik speel de riff, heb hem na driekwart van de song ongeveer in mijn vingers, terwijl de andere leerlingen andere stemmen spelen, die ook uit die riff voortkomen maar meer omspeeld zijn, zowel melodisch als ritmisch. Niemand verveelt zich. Iedereen leert wat. En ik kan wat analytische gedachten gaan loslaten over hoe zo'n song in elkaar steekt.

Maar gitaar spelen is slechts één aspect van maskanda. Veel belangrijker is de dans. De dans is 'deep Zulu'. Daar gaat het om. Dus toen de lead singer van Abagquzeli mij uitnodigde om een hele dag bij hun repetitie te zijn hapte ik gretig toe. Maar ik moest wel meedoen natuurlijk. Anders is het niet leuk.

Zo gaat dat in Afrika. Denk maar niet dat je als publiek bij een concert lekker achterover kunt gaan zitten om onderhouden te worden. Refreinen zingen, meeklappen, laten weten dat je het nog leuk vindt. Dat is bij de meeste muziek (ook westerse popmuzieken) zo natuurlijk. Maar met mijn 'verinnerlijkte' muziekgenieting, waarbij ik gewend ben mensen een vernietigende blik toe te werpen als ze tijdens een concert op hun hoofd wagen te krabben, moest ik er even aan wennen.

Dus het was meedoen vandaag. Geen gezeur. En - afgezien van de lichaamsbeweging - was het nog leuk en leerzaam ook. De heterofonie van die muziek heb ik nu goed kunnen observeren (want meegedanst in verschillende patronen) en ik heb ook meegekregen hoe liedjes worden aangeleerd en overgedragen aan anderen (want zelf geleerd.)

Maar het blijft geen gezicht...

maandag 15 september 2008

Lach

Ik mag dan weinig ervaring hebben met etnografisch onderzoek; ik geloof wel dat het iets voor mij is. Contacten leggen, informatie loskletsen uit mensen, hun reacties observeren, opschrijven wat ik zie, ruik, voel en bovenal: hoor. En dan al die ethiek die erbij komt kijken. Bij historische muziekwetenschap zijn die knakkers toch allemaal dood, bij dit onderzoek zijn ze niet alleen in leven, maar soms ook mijn kennissen of vrienden. Hoe ga je om met informatie die je loskletst van je vrienden om er vervolgens je brood mee te verdienen?

Voor mijn ‘etnografisch dagboek’, dat ik parallel aan mijn blog bijhoud en dat alle hardcore wetenschappelijke informatie (not!) over mijn onderzoek bevat, kan ik het antwoord op die vraag nog even uitstellen. Ik schrijf gewoon alles op en beslis later wel wat publicabel is. Maar, zoals eerder aangekaart, is een blog onmiddellijke openbaarmaking.

Donderdag zat Nishlyn woedend aan de lunch. Hij was door een vertegenwoordiger van de universiteit (zijn werkgever) bestempeld als ‘een Indiër’. Ik begreep niets van zijn woede. ‘Waar doe je nou moeilijk over?’ zei ik. ‘Je BENT toch gewoon een Indiër?’ ‘Interesseert me niets’, zei Nishlyn, ‘ik wens niet in een hokje gestopt te worden.’

Later, toen ik met Nishlyn en Mageshen in de auto zat om naar de stad te gaan, vroegen ze me het rechtstreeks: ‘Is er dan iets specifieks Indiaas aan ons?’ Ik moest er nogal om lachen. Als ik met Mageshen en Nishlyn op stap ben, heb ik altijd het gevoel dat ik in een Bollywoodfilm terecht ben gekomen. ‘Jullie zijn verschrikkelijk Indiaas’ riep ik. ‘Allebei. En ik kan het weten, want ik ben in India geweest. Jullie niet.’ ‘Wat is er dan Indiaas aan ons’, vroegen ze me. Tja, daar moest ik even over nadenken.

Het Bollywoodgevoel komt vooral omdat Nishlyn en Mageshen zo’n leuk clownsstel zijn, de een lang en dun (Petruk zeg maar) en de andere, laten we zeggen, nogal kort en stevig (Semar). Ze zijn allebei jazzmuzikanten en ze verkopen de ene running gag na de andere, steevast gevolgd door een superhoge gierende lach. Precies diezelfde lach had een in Engeland geboren en getogen Indiase vriend van mij in Oxford.

‘Ik denk dat het vooral jullie lach is’, zei ik. ‘Is dat alles?’ vroegen ze me. Tja, met uiterlijke kenmerken kom je niet echt ver. Nishlyn heeft me zelf verteld dat hij zó donker is dat er ongetwijfeld eens of meer een neger(inne)tje door zijn genenpoel gewandeld is. Het verkopen van running gags is niet iets exclusiefs Indiaas, en de Petruk-Semar combinatie is Javaans, dus veel verder kwam ik niet met essentialiseren. Ze hebben niet eens een accent…

En daarom mag ik dit blog publiceren van Nishlyn (want informanten vraag je om toestemming, juist als ze je vrienden zijn): ik begin zijn woede namelijk wel een beetje te snappen. Niemand wil gereduceerd worden tot een wayangtypetje of een Bollywoodpersonage, behalve voor de grap. Voor Nishlyn is het ‘geklassificeerd’ worden als ‘een Indiër’ net zoiets.

Klassificaties zijn gebaseerd op een web van associaties van de klassificeerder. Mijn web van associaties bij het 'Indiër zijn', bijvoorbeeld, had weinig te maken met Nishlyn, Mageshen of India. Het had te maken met mijn eigen ervaringen: Engeland, Bollywoodfilms, grappenmakers, wayang kulit op Java, ...

Voor grappen zijn zulke associatiewebben prachtig, maar in een officiële setting (want dat was de setting waarin Nishlyn tot Indiër werd verklaard) zijn ze simplificerend en daarmee stigmatiserend. En dergelijke simplificaties hadden in apartsheidtijd gevolgen voor elke teen die je bewoog. De ridiculiteit was realiteit geworden.

En toch kun je hier best apartheidsgrappen maken, mits je iemand kent en weet dat ie het kan waarderen: laatst, toen we langs de suikerrietvelden reden, vroeg ik Nishlyn en Mageshen hoe het nu verder moet met de Zuid-Afrikaanse suikerindustrie nu al die Indiërs zomaar jazzmuzikanten mogen worden. Als wraak zei Nishlyn de volgende dag, toen ik hem van Lucy’s leven in apartheidsomstandigheden vertelde: ‘I’m sure they’re all lies.’ Het duurde een paar ijzingwekkende seconden voor ik doorhad dat hij me ertussen nam.

zaterdag 13 september 2008

Shembe

De doorsnee Europeaan (including me) denkt bij Zoeloes aan het soort rituelen dat ik vorige week beschreef: slachtingen, dansers, waarzegsters, grote trommels. Stereotieper kan het niet. Maar wat ik vandaag tegenkwam, laat zich niet zo makkelijk in een hokje plaatsen.

Selby, de taxichauffeur, toerde me vandaag door de KwaMashu en Inanda townships. Daar is een hoop over te vertellen (misschien morgen), maar het hoogtepunt was ongetwijfeld de Shembe Church. Het herinnerde me aan het feit dat een kerk niet in eerste instantie een gebouw is of een instituut, maar een samenkomst, een congregatie. Vaak in de open lucht.

Via de uitgestrektheid van de townships kom je geleidelijk in een gebied terecht met de hutjes en de koeien en het droge gras dat ik ook in Umkomaas en op het feest bij Pietermaritzburg had gezien. Je zit dan al een eind ten noord-westen van Durban. Daar is de weg naar de Shembe, op de top van een heuvel. Je kunt die weg voor een groot deel in een auto afleggen als je daar de materiële middelen voor hebt, maar op een gegeven moment moet je uitstappen en blootsvoets verder.

Ik kon niet wachten. Ik had in de desa bij Pietermaritzburg weer lekker een hele avond op mijn blote kakkies rondgehobbeld (na 15 jaar schoenen) en dat beviel me uitstekend. Als ik me als Universitair Docent Van Overseas niet had hoeven conformeren aan westerse sociale wenselijkheid dan zou ik mijn dagelijkse wandeling naar mijn werk ook het liefst blootvoets afleggen. Lopen is voor mij aanmerkelijk minder inspannend op blote voeten.

Wat is de Shembe? Ik weet het nog steeds niet. Een profeet die het lijden van Jezus Christus op zijn eigen manier vertaalt naar Zoeloegewoonten en rituele gebruiken. Zelfs het internet geeft geen uitsluitsel en het wikipedia-artikel is een sumiere stub. Een gigantische halleluja-pinkstergemeente, dat was de enige chocola die ik ervan kon brouwen. Met volgelingen uit heel zuidelijk Afrika: Mozambique, Botswana, Malawi, Swaziland.

De heuvel waar de Shembe leader woont, is een bedevaartsoord, waar mensen van ver hun tentjes opgezet hebben, vaak gemaakt van takken en papier. Ze bivakkeren er maanden. Een lange weg leidt naar zijn huis en daar hebben maar weinigen toegang toe. Maar Selby is een handige prater, heb ik gemerkt.

Toen we ons op onze blote voetjes meldden bij de weg naar boven, mocht ik niet verder. Ik had een spijkerbroek aan. Had ik dat geweten, dan had ik met liefde een van mijn lange rokken aangetrokken. ‘Please don’t feel offended’ zei de jongeman in het wit die mij het nieuws moest brengen. Natuurlijk ben ik niet offended, zei ik. En natuurlijk was er een oplossing. Een dame kon mij een mooie lap lenen die ze als een sarong om mijn middel wikkelde. Weg spijkerbroek. Ze stak haar beide duimen omhoog en ik mocht door.

De enige parallel die ik voor deze weg kon vinden was de Via Crucis en ik wist toen nog niet eens dat de Shembe iets met christendom te maken had. Langs de weg verkochten mensen van alles, van de rituele witte gewaden tot vaseline en sinaasappels. Uit luidsprekers klonken de preken van de Shembe leader in donderZoeloe; het zat tegen de pijngrens van mijn gehoor aan. De preken werden afgewisseld met muziek die ik ook niet thuis kon brengen.

Het was Zoeloe meerstemmigheid, gospel met zalvende hammondorgels, maar er zat niet de drive in die ik van die muziek ken. Het was 'aangelengd' met een drein die ik herkende van de oevers van de Ganges in India: Hare-Krishna gedram. In het idylische Rishikesh, aan de voet van de Himalaya, werd elke dag de schitterende zonsondergang verknoerd door snoeiharde Harekrishnarecitaties die voor even best aardig zijn, maar niet als ze via luidsprekers de hele Gangesvallei 'in bezit nemen'.

Maar hier nam de Zoeloe-gospel-HareKrishna-drein dus bezit van de 'Via Crucis'. Drommen mensen kwamen op blote voeten de heuvel af wandelen, want zaterdag is de (echte) Sabbath voor de Shembe en de officiële dienst was net voorbij.

Bijna boven op de heuvel, kwamen we bij een tuinhek, een heel ordinair tuinhek, dat afgespannen was met blauw plastic. Selby rammelde aan het hek net zo lang tot iemand open kwam doen en hij bleef net zo lang met die iemand praten tot het hek openging en we naar binnen mochten.

Daar was een ordinair woonhuis, niet veel beter dan de betere huizen in de township die we net gezien hadden en voor dat huis zaten zo’n 50 mannen op hun knieën op de grond met hun armen in de lucht ‘Amen’ te roepen.

Selby wenkte mij dicht bij hem te blijven en liep langs de massa naar het huis. Daar knielden we. De menigte verwijderde zich en alleen wij en een aantal andere oudere mannen en vrouwen bleven over. ‘Heb je wat geld?’ vroeg Selby. ‘Tien rand ofzo. Als je dat aan de leader geeft dan mag je een wens doen die zeker uitkomt. De laatste keer dat ik hier was heb ik een wens over mijn taxibedrijf gedaan en een paar weken later al kon ik een nieuwe auto kopen.’ Ik haalde een biljetje van 10 (90 eurocent) tevoorschijn.

Na een kwartier knielen besloot ik dat ik de Shembe leader ging vragen om een aantal fikse centimeters kraakbeen in mijn heupgewrichten. Maar het mocht niet zo zijn. De leader was niet thuis vandaag. We mochten onze 10 rand houden, maar werden ook weer naar het tuinhek gedirigeerd.

Terug de 'Via Crucis' af, de sarong weer teruggegeven aan de dame (met 10 rand als dank) en weer de auto in. Splinters uit mijn voetzolen gehaald. En teruggereden naar Mackaya Bella. Dat is nou toerisme. Even een kijkje nemen en weg ben je. Maar wat zit er allemaal achter deze ondefinieerbare beweging?

donderdag 11 september 2008

Factum, non genitum

De geitjes van afgelopen zaterdag indachtig hapte ik vanmiddag met extra veel eerbied, maar ook met extra veel smaak, in mijn broodje spicy mutton wors, dat ik geregeld bij de Indiër voor Howard College haal. Ik wil nog steeds om sausage vragen, maar hier zeg je gewoon wors.

Het is me vaker opgevallen dat ik meer van iets geniet als ik weet waarvan het gemaakt is. Misschien ben ik toch een formalist in de muziekwetenschappelijke zin van het woord. Bij muziek werkt het voor mij in ieder geval zo. In Cantate BWV 131, Aus der Tiefe, zit een deel, [het tweede geloof ik (So Du willst),] waar een solo bariton een mooie lijn boven het continuo zingt, terwijl het koor een koraal zingt en een obligate hobo volkomen uit zijn dak gaat in een riff die je meer in de 20ste dan in de 18de eeuw zou situeren. Het is sowieso geweldig, maar als je eenmaal doorhebt hoe het in elkaar grijpt is het NOG veel mooier.

Gisteren gaf ik mijn eerste echte college hier. Tot nu toe had ik gezellig met Nishlyns mastersclubje meegedaan. Maar deze cursus is voor 2de en 3de jaars, en het moet over westerse muziekgeschiedenis gaan. OK, daar kunnen we voor zorgen.

Wekenlang heb ik naar niets anders geluisterd dan maskanda en jazz. En wat incidentele hiphop van Zosukuma’s hand.

De maskanda komt me aardig mijn neus uit (IV-V of I6, maar nooit I en dat is ook om gek van te worden). De jazz is een eye-opener, maar mijn klassieke roots mis ik verschrikkelijk. Ik snak naar wat Kampfff und Sieg met de goede oude dove Ludwig: ontwikkeling, richting, doel! Of een uurtje of vijf Morton Feldman, die met 3 noten toch heel wat anders doet dan die maskandi. Of een impromptu van Brahms voor het slapen gaan…

Arme Europeaan in de rimboe.

Maar het is in meerdere opzichten een zelfgekozen rimboe, want afgezien van het feit dat ik mijn postdoctorale fase had kunnen besteden aan een zoveelste analyse van een 19de-eeuws meesterwerk en daarvoor nu in een stoffig archief in Duitsland had gezeten, is de bibliotheek van de voormalige Universiteit van Natal (elitair en wit) buitengewoon goed geoutilleerd op het gebied van de westerse muziek. Veel partituren, veel opnamen – voor het grootste gedeelte LP’s.

Ik wil wat Schubertliederen met de kinders behandelen en vond de twee grote LP-boxen met Schubertliederen van Dietrich Fischer-Diskau met Gerald Moore. Ik weet niet eens of het de beste opname is (misschien bestaat er wel een met Wolfgang Eschenbach, die ik altijd spannender vind), maar deze ligt me ontzettend na aan het hart. Met Henk kon ik er uren naar luisteren. Toch heeft de opname meer emowaarde dan alleen de herinnering aan een geliefde. En ik vroeg me af wat het was. Wat representeert die muziek voor mij?

Dat bracht me bij een moeilijkere vraag: is die muziek hier een fremdkörper? Ik nam wel eens klassieke muziek mee naar Indonesië, maar draaide het vervolgens nooit, want ik had er geen behoefte aan en als ik het opzette, zette ik het meestal zo snel mogelijk weer af. Daarom had ik nu geen moeite gedaan om wat klassieke mp3tjes op mijn computer te zetten.

[Hoewel Mozarts Klarinetconcert in de Keniaanse savanne van Out of Africa wel weer heerlijk is. Maar dat komt waarschijnlijk door de onweerstaanbare blauwe ogen van Robert Redford…. ]

Mind you, als ik deze fremdkörper-vraag aan Zuid-Afrikanen zou stellen zou ik ongetwijfeld beschuldigd worden van racisme en waarschijnlijk met recht. Elke bevolkingsgroep heeft het vanzelfsprekende recht om hier te wonen en zich op zijn manier uit te drukken. De implicatie dat de ene muziek hier beter zou passen dan de andere zou als gevaarlijke vorm van stigmatisering beschouwd worden.

Toch staat het verzamelde werk van Schönberg en Mozart hier in de bieb omdat een groepje Britten hier ooit Europa-onder-de-zon wilde spelen. En Europa zonder Mozart en Schönberg is geen Europa. Het is dus een vorm van cultureel imperialisme. De muziek eigent zich ruimte toe, bakent terrein af: hier is het van ons. Zoals de trom in het klein hutje afgelopen zaterdag bezit nam van de ruimte en macht uitoefende door de geluiden van de stervende geiten te overstemmen.

Veel is er nog niet veranderd na de fusie van de Universiteit van Natal en die van Durban-Westville. Ondanks het feit dat je op UKZN weinig witten ziet rondlopen, kreeg ik een klasje voor mijn neus dat voor 90% wit is (+ 1 zwarte operazanger), die allemaal uit de gegoede middenklasse komen en goed zijn ingewijd in klassieke muziek.

Het was een ontzettend leuke les, al zeg ik het zelf. Ik was bijna vergeten hoe leuk college geven is. Schubert, Papa Haydn, Brahms… We spelen lekker Europa-onder-de-zon.

dinsdag 9 september 2008

Wilson's Wharf

Elke dinsdag, als Nishlyn en ik onze masterstudenten weer eens opgezweept hebben meer te lezen, meer te schrijven en nog harder te werken, gaan we altijd naar Wilson's Wharf in de haven voor een smakelijke lunch bij de Bangkok Wok.

We hebben een vergelijkbare stijl van lesgeven waarbij we vooral zelf ontzettend enthousiast raken van wat er allemaal intellectueel voor het oprapen ligt in zo'n werkgroep: Theorizing music in society. Zo'n titel geeft nogal wat mogelijkheden en het is echt superleuk. Onze lieve studenten doen hard ons best ons bij te benen. Maar onze adrenalinelevels zijn dan altijd wel zo hoog opgelopen dat we de ruimte van de haven nodig hebben om weer een beetje af te koelen.

Dus dit is Nishlyn met op de achtergrond de skyline van Durban:



Maar bij die donkere mensen heb je een flits nodig in deze setting en ik heb mijn toestel nog niet zover dat ik hem kan dwingen te flitsen. 'You're too dark' zei ik dan ook toen ik de foto had gemaakt, waarop Nishlyn in gieren uitbarstte. Geen zorgen: we rijgen vaak de ene politiek-incorrecte grap aan de andere.



En hier dus allebei. Het was een heiige dag vandaag, heel warm en zonet, toen ik lekker op mijn veranda zat, begon het plotseling verschrikkelijk te stormen. Nu is de wind weer gaan liggen maar het is donker geworden. Etenstijd dus. Alweer. Lekker.

maandag 8 september 2008

Lente

Sinds een paar dagen heeft een eendenfamilie bezit genomen van 'mijn' zwembad. Een mama, een papa en zeven pluizige drijvende bolletjes die net uit het ei gekropen zijn. Het is immers lente.

'Mijn' zwembad wordt inmiddels ook bevolkt door andere zwemmers: studenten die gierend van de lach achter de kuikentjes aanzwemmen. De eendeouders kijken de aanwezigheid van het mensenvolk in 'hun' plas met gemengde gevoelens aan.

Zelf ben ik vooral bang ongelukken te veroorzaken. Stel je toch eens voor dat ik met mijn maaiende crawl een van die pluizebolletjes per ongeluk de diepte in zuig. Het slachten van een geit kan ik wel aanzien, maar zo'n ongeluk op mijn geweten hebben: ik zou er nachten niet van kunnen slapen.

Het beschermen van de kleintjes wordt bemoeilijkt door het feit dat ik niets meer kan zien. Het zwembadwater zit vol eendepoep. Nu zitten de Loosdrechtse Plassen ook vol met eendepoep, dus daarover maak ik me niet zo'n zorgen. Maar ik wil toch wel kunnen zien of ik geen eendejeugd overzwem.

De zorgen van een Visiting Scholar....

zondag 7 september 2008

Vleesch

Het werd toch geen strand, maar een feest bij Pietermaritzburg gisteren. Pietermaritzburg is een aaneenrijging van pompstations en gereformeerde kerken, dus ik wist niet of ik er wel zoveel zin in had. Weer aan lange tafels je bordje rijst leegeten en luisteren naar zelfvoldane sprekers en highschool koortjes. Dat had ik eigenlijk wel een beetje gezien.

Maar Zosukuma scheurde me in zijn zwarte merc met 150 kph naar Pietermaritzburg en daar stonden een paar van zijn luidruchtige hiphopvriendjes ons op te wachten om ons de weg te wijzen. Er zijn geen straatnamen in de dorpen, dus je komt er alleen als je iemand in je auto hebt zitten die weet naar welk huis je moet.

We reden op steeds smallere stoffige landweggetjes de heuvels in, een heel eind voorbij PMB. Ik voelde me lichtelijk ongemakkelijk met al die schreeuwende hiphoppers achterin...

Toen parkeerden we midden in de desa. Want dat was het: hutjes met koeien en kippen en geiten die in het zand wroetten. Een boom waaronder een paar oude mannetjes bier zaten te drinken. Een stevig vuur waaromheen jongere mannen zich warmden. Kinderen die mekaar achterna zaten. Ik was in een andere wereld.

Waar zijn de foto’s van dit landelijke tafereel, zul je denken. Die zijn er niet. ‘Hoe kun je nou je fototoestel vergeten’, riep Zosukuma toen we al op volle vaart op de snelweg zaten. ‘Ik dacht dat we naar het strand gingen’ zei ik en dan kun je echt geen fototoestel meenemen. Zelfs je slippers en je handdoek worden er onder je kont vandaan gestolen.

Geen foto’s dus en al toen we parkeerden, betreurde ik dat ontzettend. Het was zo fotogeniek. We gingen bij een van de huisjes op de stoep zitten, en kregen een bordje rijst met ranja. Ik baarde nogal wat opzien natuurlijk, maar ook Zosukuma was niet gewend aan zoveel aandacht. Hij is eigenlijk toch gewoon een Amerikaan met een Zoeloenaam, die een beetje Zoeloe spreekt (want volgens mij is zijn Zoeloe niet eens zo goed). Dus ik vond zijn positie ook erg interessant.

Veel mannen waren al behoorlijk dronken. De vrouwen zag je niet, die waren binnen bezig met het klaarmaken van de koe die net geslacht was. Dat hadden we gemist, want de koe moet geslacht worden voor de zon achter de heuvels wegzakt en hij was net verdwenen toen we parkeerden.

Het werd donker. In het TL licht voor de hutjes werd gelachen en gepraat zonder dat ik er iets van verstond. We dronken biertjes, we aten stukjes geroosterd vlees van de geslachte koe, meer mensen kwamen ons begroeten. ‘This is my aunt’, ‘this is my grandfather’.

Er was geen programma, het had nog de hele avond zo door kunnen gaan. Misschien gingen we nog wat doen vanavond; misschien ook niet.

Via een sanitaire stop kwam ik bij de vrouwen binnenshuis terecht, en ik kreeg de indruk dat ze zich een beetje verveelden. Mijn binnenkomst werd in ieder geval opgevat als een welkom leven in de brouwerij. We praatten wat en toen gingen we buiten een beetje rondlopen. Weer zonder aanwijsbaar doel. We hoorden tromgeroffel in een hutje verderop. Het was een rond hutje met een rieten dak (je ziet ze ook op de foto die ik van Umkomaas gemaakt heb). ‘Do you want to take a look?’ werd me gevraagd en we gingen naar binnen.

Daar hing de koe die bij zonsondergang geslacht was. In volle bloederige glorie. Zes gevilde stukken hingen aan een balk: ribbenkast, hammen, schouders, darmvel. Op de grond lag zijn kop, en zijn vier poten met hoeven er nog aan. In een blauwe plastic teil dobberden zijn organen.

Naast de koe danste een man op de slagen van een enorme trom die te klein leek voor het minuscule hutje. Het was oorverdovend. Op de grond zaten de dorpelingen, de vrouwen en kinderen aan de ene kant van de danser, de mannen aan de andere kant.

Hierop was het wachten geweest dat geen wachten was. Of misschien is dat alleen mijn teleologische/doelgerichte denkwijze. Misschien was het dansen wel niet gebeurd en hadden we allemaal de hele avond buiten onder het TL licht staan hangen en kletsen. Er waren genoeg mensen die dat bleven doen (onder wie mijn goede vriend Zosukuma). Hij had het al zo vaak gezien.

Maar wij voegden ons bij de vrouwen op de grond en klapten mee op het ritme van de trom. We keken naar het wilde stampen van de danser en naar de stok in zijn hand waarmee hij de stukken koe leek te bezweren.

Op dat moment was ik blij dat ik mijn fototoestel niet bij me had. Ik had alleen maar lopen klikken en dat had een afstand geschapen zonder dat ik maar iets had kunnen vastleggen van de ervaring zelf. Van de lange draden vlees tussen mijn tanden. Van de warme lijven van de vrouwen en kinderen die overal tegen me aan en op mijn schoot zaten. Van het opdwarrelende stof aan de voeten van de danser. Van het geluid van die oorverdovende trom. Van de kleur van het vlees dat gedurende de avond langzaamaan donkerder werd. En van de dikke geur van beestenbloed.

Hoewel mannen en vrouwen gescheiden zaten en de hele avond gescheiden hadden gesocialiseerd, hadden ze in het dansen een volstrekte gelijkwaardigheid. Mannen en vrouwen dansten door elkaar heen met dezelfde passen.

Een mooie indruk van de dans krijg je in de eerste 40 seconden van dit filmpje: http://nl.youtube.com/watch?v=orm26nfxaUQ. Die rare pakjes zijn denk ik voor de toeristen, want de dansers gisteren droegen gewoon een spijkerbroek en een T-shirt. Maar de trom is dezelfde. En je moet vooral goed letten op de uithalen met het gestrekte been.

Terwijl eerst alleen de sangoma (tovernares/orakel/geneesvrouw) en een paar dansers met hoofdtooien dansten, gingen later op de avond ook andere aanwezigen dansen. Om de beurt, want er was weinig ruimte in het minuscule hutje vol mensen.

En het kon niet uitblijven. Ook ik moest eraan geloven. Na 10 keer nee gezegd te hebben, liet ik me onder groot gejuich naar de dansvloer duwen. En ik besloot er voor te gaan. Naast de ribben van de dode koe deed ik de gestrekte-been-pas. Ik had die vaak genoeg gezien want maskandagroepen doen hem ook. Maar ik kan mijn versleten heup natuurlijk lang niet zo hoog optillen als zou moeten.

Toch was het geweldig. Elke keer als je je gestrekte been met kracht op de vloer laat neerkomen geeft de drummer een enorme extra slag op zijn trom. Na een tijdje denk je dat je zelf dat geluid maakt. De menigte was uitzinnig. En ik ook.

De waardering voor mijn deelname bleek uit vanalles. Maar vooral uit het feit dat ik een paar minuten later gehaald werd door een van de meiden omdat grootmoeder me wilde zien. Ik liep met haar mee naar weer een volgend rond hutje, waar vrouwen in een kringetje aan het kletsen waren. Er werden telefoonnummers uitgewisseld want ik MOEST terugkomen en toen, zonder dat duidelijk was dat er iets stond te gebeuren, stonden alle vrouwen op en liepen terug naar de danshut. Ze namen mij aan de hand mee.

Het dansen in de hut was opgehouden. Op de plek waar gedanst was stonden nu twee geiten. Elke geit werd vastgehouden door twee mannen. De een hield hun hoorns vast, de ander hun achterpoten. Het was duidelijk wat er met de geiten ging gebeuren.

Ik weet niet of ik veel keus had gehad, maar ik besloot dat ik het wilde zien. Ik houd van vlees, maar ik heb alleen in een ver verleden van grote afstand in Indonesië iets van een slachting meegekregen.

In Nederland realiseren we ons allang niet meer wat er voor nodig is om vlees te bemachtigen. En de mensheid zou nog steeds de herseninhoud van deze twee arme geitjes hebben als we op een gegeven moment in onze evolutie niet van kevertjes eten waren overgestapt op konijntjes en koeien.

Vegetarisme is een luxe van westerse landen. In een ontwikkelingsland ben je wel gek om een stuk vlees te laten lopen omdat het zielig is. Zitten mijn vegetarisch etende vrienden al op de kast? Ik ben alleen mijn keuze van gisteravond aan het verdedigen hoor.

Er werd gezang aangeheven. De sangoma ontstak kruiden op een schoteltje en hield die onder de koppen van de geitjes. Er werd op een enorme toeter geblazen. De trom hernam zijn monotone roffel.

Ik wilde zien wat er gebeurde, maar de menigte begon uitzinnig te dansen en onttrok het meeste aan het zicht. Ik probeerde dichterbij te komen, maar daarvoor moest ik meedansen en niet omvallen en intussen kijken. Ik kon zien dat de keel van het geitje doorgesneden werd en dat hij daarna omhoog gehouden werd om leeg te bloeden. Toen dat bij beide geiten gebeurd was, ging de menigte weer zitten. De trom hield op. Het werd stil.

Ik geef het toe. Het was een messy bussiness en allerminst snel en pijnloos. Ik meen zelfs (maar weet het niet zeker) dat er nog een geit aan het stuiptrekken was toen het villen al begonnen was. De vloer waar ik nog geen uur geleden mijn blote voeten met klappen had laten neerkomen was nu doordrenkt met bloed. Een van de organen sprong open tijdens het verwijderen en de inhoud spoot in de gezichten van de slachters.

Grootmoeders, dronkelappen, peuters, iedereen keek toe hoe de dieren ontleed werden. Niemand riep ‘Bah wat vies’ of ‘Ahhh wat zielig’, en ik zal je wat vertellen: daardoor was het ook niet vies en niet zielig. Het is maar net wat je zielig vindt. Ooooh, jongens, ik word zo'n afschuwelijke cultuurrelativist...

Maar er hing wel een gewijde sfeer. Het was niet niks. Voor niemand niet. De goden werden nogmaals bedankt. Ngiyabonga. Ngiyabonga. De darmen van de geiten werden geïnspecteerd en daarna om de hoofdtooi van de sangoma gewikkeld. De rest van de geiten werd bij de koe aan de balk gehangen. Dit is wat er voor nodig is om vlees te krijgen, dacht ik. En het is niet niks. Maar het hoort bij een mensenleven.

Als ik ooit nog eens een dictatuur vestig in Nederland, dan stel ik de regel in dat iedereen zoveel vlees mag eten als ie wil, zolang ie het eigenhandig slacht. Dan zijn we in een klap zowel van de bio-industrie als van de dreigende obesitasepidemie af. Ik denk wel dat ik zelf dan voor de rest van mijn leven kip zou moeten eten. Grotere beesten durf ik niet aan. Niet met eigen handen.

zaterdag 6 september 2008

Merc

Ik krijg de laatste dagen nogal wat verontruste mails van mijn liefhebbende vrienden op het noordelijk halfrond. Ze zien mij de hele tijd online. Dat klopt, ik ben ontzettend veel online. Ik zit toch niet in Afrika om de hele tijd achter een beeldscherm weblogs te schrijven? Dat klopt ook. Ik schrijf weblogs alleen ’s avonds of op een rustige zaterdagmiddag. Ik vind het een prettige oefening; elke dag een stukkie; en proberen er niet al te veel tijd aan te besteden.

Wat doe ik dan de rest van de tijd online? Ik zou olifanten moeten schieten en in de Indische Oceaan moeten zwemmen. Werken, beste mensen, werken. Ik zit hier gewoon op een kantoor. Zonder uitzicht, net als in Utrecht. Mensen te bellen, interviews uit te werken, papers in elkaar te draaien en ook nog colleges voor te bereiden.

Nu wordt dit blog zowel door mijn vrienden als mijn collega’s gelezen, dus de laatsten zullen nu de gelegenheid te baat grijpen om mij met allerlei werkvragen van het noordelijk halfrond te bestoken. Maargoed. Dat moet dan maar.

Maar in het weekend wil ik de boel hier natuurlijk gaan ontdekken. Dus ik was gistermiddag behoorlijk sagerijnig toen Selby het liet afweten. We hadden toch vorige week duidelijk afgesproken dat we zaterdag (vandaag) naar de townships zouden gaan. Hij zou me naar hostels brengen waar muziek wordt gemaakt. Maar toen ik hem belde om te vragen wanneer we zouden vertrekken kon hij zich voor vandaag niet vrijmaken. Er was kennelijk toch geen afspraak. Zondag dan misschien? Zondag ook niet. Volgende week is beter.

Een heel leeg weekend. Niet dat ik niets te doen heb. Ik heb nog uren tape te transcriberen en het Tijdschrift voor Muziektheorie in elkaar te zetten. Maar dat ga ik niet in mijn vrije weekend in Afrika zitten doen. ‘All work and no play makes Brabra a dull girl’. Dus ik struinde het internet af op zoek naar leuke touroperators die me op een dagje niet al te toeristische township zouden kunnen trakteren.

Toen belde Mysista. Ik ontmoette haar in Umkomaas vorige week en ze heet echt Mijnzuster. Haar drie oudere broers waren zo blij dat ze eindelijk een zusje hadden dat dat haar naam werd. ‘Hi’ riep ze. ‘Remember me?’ Natuurlijk zei ik. Hoe kun je zo’n naam vergeten. ‘You’re in the newspaper’ gierde ze. ‘Echt waar’, riep ik, ‘welke dan?’ ‘De Zoeloekrant natuurlijk’, zei ze, ‘UmAfrika. Kom je binnenkort eten?’ ‘Graag’ zei ik en toen hing ze op. John kocht een UmAfrika voor me: een hele pagina over de ‘unveiling’ van wijlen Professor Kunene, met foto’s van alle bobo’s en dus ook van mij want ik ben wit. Hoera.



[Klik op de afbeelding voor uitvegroting. Ik sta op het onderste plaatje, tweede van rechts, nogal duf. Mysista staat op het plaatje boven mij (links), en links daarvan is een plaatje van de familie van Professor Kunene met helemaal links Zosukuma.]

Een uurtje later belde Zosukuma, de zoon van Professor Kunene en de neef van Madala. ‘Hi’, riep hij, ‘remember me?’ Natuurlijk, blufte ik, want ik had zoveel mensen gezien; ik wist het gewoon niet meer. ‘Do you feel like dinner?’ riep hij. Hij belde op het juiste moment. Ja leuk zei ik. Ik ben er over 20 minuten zei hij. 20 minuten betekent in dit land een uur; en soms betekent het langer en soms ook korter.

Maar een uur later reed er dus een gigantische glimmende zwarte mercedes voor de deur van Makaya Bella. Wow. Stiekem ben ik dan toch een echt meisje. Het voelt lekker om in zo’n ding te stappen en rondgereden te worden. En Zosukuma is een echte gentleman. Hij heeft me ouderwets mee uitgenomen, alles betaald, alle deuren voor me open gehouden. En hij is bovendien echt een interessante persoon.

Onder het eten vertelde Zosukuma dat ie in Los Angeles is opgegroeid, omdat zijn vader tijdens de apartheid in ballingschap leefde en een vakgroep voor Afrikaanse talen had opgezet aan UCLA. Hij had in Engeland, Duitsland, Frankrijk en Spanje gewoond, en toen hij in de jaren 80 terugkwam naar Zuid-Afrika woonde hij in Kaapstad in een township terwijl hij ook naar een superelitaire joodse school ging. Nu heeft ie een alternatief record label, Unreleased Records, in Joburg.

Waar komt dan toch die gigantische mercedes vandaan? Ik durfde het niet te vragen, maar hij zei iets vaags over werkzaamheden voor de filmindustrie. Hmmmm.

Al pratende kwamen we erachter dat we een erg vergelijkbare opvoeding hebben gehad: altijd rondreizen, ouders die zowel academici als actievoerders zijn (zijn vader richtte het ANC-kantoor in Londen op). We delen een zekere mate van ‘wereldburgerschap’, om dat vage woord maar even te gebruiken.

Vanmiddag gaan we met een paar van zijn vrienden naar het strand. Althans, dat is het plan, het is vanmorgen al drie keer veranderd. Hij vond het absurd dat ik nog niet aan het strand geweest ben, en dat is het ook natuurlijk. Morgen misschien de township. Of volgende week...

woensdag 3 september 2008

B(r)oer

Het zijn zeldzame exemplaren in KwaZulu-Natal, maar ze zijn er wel: de Afrikaners. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, doel ik hiermee niet op de inheemse bevolking, maar op onze godvrezende, nederduitse broeders en zusters die vanaf ruwweg 1650 voet aan Kaapse wal zetten.

Deze Jorritsma’s, Feenstra’s en Taljaards zijn overigens net zo inheems als de Bantuvolkeren, waaruit Zuid-Afrika voor het grootste deel bestaat, want de Bantuvolkeren kwamen nog weer later. De oorspronkelijke bevolking - Koikoi (hottentotten) en San (bosjesmannen) - is net als in Australië en Noord-Amerika min of meer uitgeroeid.

Ik heb al eerder geschreven over mijn fascinatie voor de Afrikaanse taal, een ultracompact Nederlands met archaïsche woorden en verbuigingen. Maar de Afrikaners als bevolkingsgroep interesseren me ook mateloos. Daarbij val ik soms voor de verleiding ze in net zulke essentialistische termen te beschrijven als veel Afrikaners hun zwarte medemensen jarenlang beschreven. Bij voorbaat excuses dus. Het komt waarschijnlijk omdat ze zo dichtbij me staan.

Bovendien kom je in een B&B vaak een bepaald type mens tegen: kalende mannen op zakenreis die vrijwel allemaal Johan heten (sorry Johan) en hun leven ingericht lijken te hebben op centen, braai en honden. Brrrrr.

Ik kook mijn eten vaak in de gemeenschappelijke ruimte van Mackaya Bella, een heerlijke grote keuken waar het naar verse ananas ruikt (oooohhh Yogya) en die overloopt in een sfeervolle lounge met eettafels en een sofa voor de buis. Dat is leuk, want je komt er altijd mensen tegen op doorreis, vaak academici. De secretaris-generaal van de International Council for Traditional Music bijvoorbeeld, of een Indiase antropoloog of een Amerikaanse PhD-student die onderzoek doet naar de platinummijnbouw.

Maar vandaag zat er een Johan naar het Afrikaanse televisienieuws te kijken: ‘…die toesprak van hulle staashoof het nie vir die verwagte oskudding gesorg nie...’. Ik had me een dag eerder al een beetje aan hem lopen ergeren toen hij een lamentatie begon over de complexiteit van jazz. Ik probeer hier mijn elitaire veren van me af te schudden, maar met zo’n Johan in de buurt lukt dat natuurlijk nooit. Alles in mij werd weer intellectueel avant-gardistisch. Wat een bekrompen middenstander.

Hij sprong op toen ik binnenkwam met mijn paprika en uitje en zak met pasta, zijn halflege fles wijn al in zijn hand, duidelijk verlegen om wat aanspraak. Hij stond erop de rest van de fles met mij te delen en daar was ik niet te beroerd voor. Hij vertelde me dat hij het zo ‘baie wonderlik’ vond dat ik iets met muziek deed. Maar hij snapte absoluut niet wàt ik eigenlijk deed en ik moest het hem toch eens vertellen. Louise had zijn eten al voor hem klaargezet maar hij wachtte met opscheppen tot ik mijn ultrasnelle pastasaus in elkaar gedraaid had en schonk me nog eens bij.

Het was oprechte interesse in wat ik aan het doen was. Geen vieze-oude-mannen interesse, geen verveling, geen vooringenomen onbegrip. Hij wilde gewoon weten hoe het zat. Hoe was ik er toe gekomen om zoiets als muziek te gaan studeren? En dan geen praktijk maar theorie. ‘Baie wonderlik.’ Wie had daar dan allemaal voor betaald? ‘Je pa? Dat is lux.’ Hoe was ik dan in Zuid-Afrika terecht gekomen? Een jeugd in Indonesië? Goh. Is dat een mooi land? En Oxford. Baie lekker! Prachtige plek.

Begrijp me niet verkeerd, zei hij toen we mijn hele studietraject hadden langsgelopen, maar wat is nou de waarde van zoiets. Wat heb je nou bijgedragen aan de gemeenskap? Ik haalde een van mijn fopspenen uit mijn collectie – om zowel hem als mezelf zoet te houden, want ik krijg natuurlijk vaak genoeg zulke vragen vor mijn kiezen – en draaide een verhaal af over dat onderzoek een zoektocht is naar iets wat je noodzakelijkerwijs nog niet weet, anders is het geen onderzoek, dat voor sommige mensen de geschiedenis uitmaakt wat belangrijk onderzoek is, omdat anderen er ooit weer op voort kunnen bouwen, blablablablabla.

En terwijl ik aan het praten was, bedacht ik dat dit de enige manier voorwaarts is voor het inmiddels niet meer zo nieuwe Zuid-Afrika. Om de tafel gaan zitten en praten, informeren, reageren, vragen. Ook al snap je geen barst van elkaar. Nieuwsgierig blijven. Dat is wat deze man aan het doen was en ik vond hem opeens niet meer zo bekrompen.

Tot mijn verbazing hapte hij in de fopspeen. Dat is de reden waarom ik nooit een PhD ben gaan doen, zei hij, ik ben te ongeduldig, ik wil meteen de toepassing zien. Wat niet toegepast kan worden, vind ik luxe. En luxe is verkeerd. Maar natuurlijk zijn er mensen nodig zoals jij.

Ik voelde me een beetje verplicht om ook naar hem te informeren. Ik weet alleen dat hij bestuurskunde doceert aan een of andere polytechnicum in Kaapstad, maar hij scheen er niet echt behoefte aan te hebben om erover te praten. We hadden het over Indonesië en de Krakatau en de islam en Oxford, en spraken in een mix van Engels, Afrikaans en Nederlands. Verwante talen, verwante culturen en een tikkie meer begrip aan beide kanten.

Toen ik opstond om weer naar mijn appartement in het andere huis te gaan, stond hij op en drukte me met beide handen de hand. Je hebt al zo ontzettend veel meegemaakt, zei hij hartelijk, ‘Ek sal jou nooit vergeet nie…Nooit.’ Het klinkt nogal pathetisch als ik het zo opschrijf, maar er lag een soort gereformeerde beheerstheid overheen die zijn confessie heel onschuldig maakte.

Dus de hele avond dacht ik lekker: verrek wat heb ik eigenlijk al veel meegemaakt... Dat vergeet ik wel eens. En dan heb ik die goede man nog niet eens verteld over India en Albanië en Henk en mijn heupen. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik met een gerust hart onder de zoden kan. Niet dat ik dat wil, maar ik heb tenminste een goed gevuld leven geleefd als ik er niet meer ben. Net zoals er veel appel in een appeltaart moet zitten - ookal is die wel eens zuur - en geen lucht.

Die drang naar appel in de appeltaart is gigantisch in mij, dat weet ik, deels omdat die erin gepompt is bij mijn opvoeding, deels omdat ik zo in mekaar zit. En daar had ie bewondering voor. Het gaf hem een andere kijk op wat 'luxe' en wat 'nodig' is. Dat was de fopspeen waar hij in hapte. En ik voor de avond ook. Vanmiddag spreek ik Denis weer en die vertelt me weer glashelder wat luxe en wat noodzaak is. Nu wentel ik me nog even een mijn gevoel van luxueuze noodzaak voor mijn onderzoek naar maskanda.

maandag 1 september 2008

Micro narratives

Op het feest van de Kuneneclan gister in Umkomaas was een delegatie van ANC-veteranen aanwezig, behangen met speldjes en decoraties, want de ‘unveiled spirit’ die in leven Mazisi Kunene was, had lang gediend in het ANC. Ik zat tegenover een man die 10 jaar met Mandela en Sisulu op Robbeneiland had gezeten en na zijn vrijlating als balling over de hele wereld had gezworven.

Ik was erg onder de indruk van zijn verhaal. Het was een iconisch verhaal, zoals ik het in de jaren 80 op school te horen kreeg om onderwezen te krijgen hoe verwerpelijk apartheid is. De iconische status van zijn ervaringen werd extra kracht bijgezet door een delegatie van eigentijdse ANC machthebbers, die aan een heuse ‘high table’ zaten, net als het docentenkorps in Oxford, dat zich op die manier tijdens het eten onderscheidt van het studentengepeupel. Maar de veteranen zaten niet aan high table…

Toch was ik nog veel meer onder de indruk van de verhalen die Lucy me vanmorgen vertelde. Lucy is, schat ik, even oud als de ANC-veteraan met wie ik gisteren sprak. Ze heeft al kleinkinderen, dus ze heeft tientallen jaren onder apartheid geleefd.

Terwijl ze scrambled eggs met mushrooms voor me klaarmaakte, vertelde ze hoe ze op haar 17de moest gaan werken omdat haar ouders de eindjes niet aan elkaar konden knopen. Hoe ze structureel aangesproken werd met ‘kaffer’ in plaats van met haar naam. Hoe ze geschopt en geslagen werd als ze iets fout deed. Hoe haar verboden werd te eten en te drinken uit servies waar haar bazen ook gebruik van maakten. Hoe ze in de problemen kwam omdat ze zwanger was van een kind waar ze geen ‘permit’ voor had. Hoe ze ’s nachts door de politie van haar bed werd gelicht en in de cel gegooid om de boete daarvoor te betalen.

Ze bleef maar met haar hoofd schudden. ‘It was an awful time, Barbara, an awful time. Ohh, it was so awful.’

De hele dag al zitten Lucy’s verhalen onder mijn huid. Die vernedering en die machteloosheid, die ondermijning van je waardigheid, dag in, dag uit, ik weet niet of ik dat zou kunnen overleven. Lichamelijk misschien, maar geestelijk niet. Maar Lucy straalt een hoop waardigheid uit en lijkt ongebroken…

‘Het zijn de micro narratives die meer aandacht moeten krijgen’ zei Nishlyn toen ik hem van Lucy vertelde. We zaten op het muurtje voor Howard College met bungelende benen van het uitzicht op de haven te genieten en hapten in een smakelijke Biryani. ‘Niet zozeer omdat ze meer indruk maken, maar omdat ze een beter inzicht geven in de mechanismen van een maatschappij.’

Dat idee had ik ook toen ik tijdens de conferentie in Port-Elizabeth naar een paper luisterde over Eaon, een operagezelschap dat uitsluitend uit kleurlingen bestond. Het zette producties van zulk hoog niveau neer dat het landelijk en internationaal ging toeren, door de (apartheid)overheid gefinancierd werd en zodoende tussen collaboratie en verzet moest schipperen.

Het schokkendst, maar ook het inzichtelijkst vond ik de correspondentie die de spreker voorlas tussen het gezelschap en de verschillende overheden. Het gezelschap moest vantevoren toestemming vragen om in een schouwburg te mogen optreden omdat dergelijke ‘openbare’ gelegenheden uitsluitend ‘vir blanke’ toegankelijk waren. Soms werd die toestemming gegeven, maar soms ook niet. Dan kreeg het gezelschap een nette bureaucratenbrief zoals wij die ook van de gemeente krijgen en die ging dan ongeveer als volgt:

‘L.S. Tot onze spijt moeten wij u mededelen dat wij u voor uw optreden op donderdag 2 september 1975 geen toegang kunnen verlenen tot schouwburg x in plaats y. De schouwburg heeft tot op heden geen voorzieningen voor niet-blanken (i.e. gescheiden zitplaatsen, gescheiden toiletten en gescheiden koffietafels). Omdat de schouwburg bovendien niet voorzien is van aparte ingangen voor niet-blanken, kunnen wij uw voorstelling helaas niet faciliteren. Wij hopen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Met vriendelijke groet, ’

De ridiculiteit van de apartheidsideologie ligt open en bloot in zo’n brief, maar het is wel een ridiculiteit waar iedereen zich naar voegde. Er waren namelijk schouwburgen die wel die aparte ingangen en aparte toiletten voor niet-blanken hadden. De ridiculiteit was realiteit. ‘We were treated like dogs’ zei Lucy vanmorgen. ‘No, the dogs were treated better than us.’

‘Heb je nooit een aanvechting om wraak te nemen?’ vroeg ik haar. Ze schudde beslist haar hoofd. ‘Nee, het is voorbij nu,’ zei ze. ‘Ik heb geleerd om te vergeven. Het was een tijd. Het is voorbij. Mensen wisten soms niet wat ze deden. Ze leefden nu eenmaal in die tijd.’ ‘Ik heb bewondering voor je’ zei ik. ‘Ik weet niet of ik het zou kunnen.’

Louise vertelde me eerder dat haar (witte) familie zich weliswaar aan de betere kant van de lijn bevond, maar als ze zich niet aan de rassenscheidingsregels hielden, werden ze ook vervolgd. Louise vertelde dat haar vader de zwarte huishoudster aan het eind van een werkdag altijd naar huis bracht en dan zijn lelieblanke kindertjes (Louise dus) achterin de auto moest zetten om niet gearresteerd te worden. Een witte man en een zwarte vrouw samen in een auto was immers verboden. ‘De criminaliteit op het moment is verschrikkelijk’, zegt Louise, ‘maar we leven niet in half zoveel angst als toen. Ik heb tien keer liever dit.’