zondag 31 augustus 2008

Umkomaas

Een beeldverslag van Madala Kunenes feest in Umkomaas (klik op de foto voor een betere weergave). Dit is het rurale Zoeloeland:



Eerst was een ritueel bij het graf van de overledene dat 'unveiling' heet. Het leek op het eerste gezicht zo christelijk als wat; de vader, de zoon en de heilige geest worden om de haverklap aangeroepen, maar de bedoeling van het ritueel is dat de overledene (NB: Hij is al twee jaar dood) een 'spirit' wordt die zich als goede geest onder de levenden van de gemeenschap begeeft en aangeroepen kan worden als de voorvaderen geraadpleegd moeten worden.

Helaas heb ik van dit ritueel geen foto's want we kwamen er middenin en ik vond het niet gepast meteen te gaan klikken. Daarna verzamelden we ons allen in een grote tent waar we aan lange tafels mochten gaan zitten. Ik had een beetje gerekend op rituele slachtingen van koeien en veel ritueel gezang, maar niets van dat alles: veel microfoons en amplifyers:


en een bordje met rijst en stukjes vlees met een fruitsalade toe. En ook nog wat mooi gezang van de plaatselijke schoolkindertjes:




Toen op de foto met heel veel mensen. Hier een selectie. Madala Kunene staat links voor de kijkers. Hij kijkt een beetje betrapt omdat hij zijn linkerhand vol 'gras' had en me daardoor geen hand kon geven voor de foto. Aan mijn voeten zit een plaatselijke hiphopster. Althans, dat vindt hij zelf.



En nu nog een keer met de hiphoppers:



En toe heel veel foto's gemaakt van anderen. De dame met de hoed is de weduwe van de man om wie het ging.


Iedereen is nieuwsgierig. Wie van deze twee wint de schattigheidstrofee?

zaterdag 30 augustus 2008

Aanspreekvorm

In 1997, toen ik voor het eerst van mijn leven in Engeland was, keek ik raar op toen de buschauffeur me aansprak met ‘love’. Ik ben je liefje niet, was mijn eerste reactie. Het voelde als een ongewenste avance.

Eenzelfde reactie had ik toen Madala me vrijdag met ‘my sister’ aansprak en het meisje achter de bar me van de week met ‘my doll’. Mijn scouts in Oxford noemden me zonder een zweem van ironie wel eens ‘my little duck’. Ook dan liepen de rillingen over mijn rug. Engels is nou eenmaal geen geschikte taal om affectie mee uit te drukken. Het mislukt altijd.

Toch ga ik hier als ‘sister Brabra’ (zuster beha) door het leven en Shiyani noemt me Blabla. Goed gezien van hem.

Toen ik zaterdag op Shiyani’s bus uit de township zat te wachten, raakte ik in gesprek met een danser, die in hetzelfde Music&Community project zit en dansles geeft. Beeeeeldschone man. Stralende ogen, een huid van pure chocolade, uitgesproken jukbeenderen. Ohhhh Mascha, die Afrikaanse dansdocenten toch. Maargoed. Daar gaat het nu niet om.

Hij legde me het verschil uit tussen Shiyani en UShiyani in de Zoeloetaal, waarvan ik had begrepen dat de eerste een aanspreekvorm is (als ik tegen Shiyani spreek, zeg ik Shiyani) en de tweede een (hoe noem je dat in fatsoenlijke taalkundige termen?) vorm voor als ik (met iemand anders) over Shiyani spreek, net als in het Duits (die Anna, der Peter).

Dat bleek niet zo te zijn. Het gaat om een heel ander onderscheid. Ik zeg ‘Shiyani’ als ik bezig ben met praten. Maakt niet uit of dat over hem of tegen hem is. Zo lang ik in de flow van een gesprek zit, zeg ik geen ‘UShiyani’. Dat zeg ik pas als ik hem specifiek aanwijs, als ik vraag waar hij is, bijvoorbeeld. Het ligt dus aan de context van mijn gesprek, niet zozeer aan de functie van het woord in de zin, welke vorm ik gebruik.

Ik dacht – in mijn onbewuste maar nog steeds aanwezige westerse-superioriteitswaan – dat de danser mij onhandig aan het uitleggen was wat ik zelf al had bedacht. Pas na een hoop heen en weer gepraat begon me te dagen dat het echt anders ligt dan ik dacht. Tegen die tijd had ie me drie keer hetzelfde uit moeten leggen. In zijn ogen ben ik waarschijnlijk een behoorlijk dom wicht.

Een paar dagen eerder vertelde een witte jazztrompettist me in de docentenkamer onder het genot van een kop thee dat sommige van zijn leerlingen moeite hebben met Engels en als ze er niet uitkomen vraagt hij een andere leerling om te vertalen. ‘Zeg het maar in Zoeloe’, zegt hij dan. Maar de leerlingen die vertalen begrijpen het Zoeloe ook niet altijd. Zij zijn gewend aan een verstedelijkt modern Zoeloe. Het Zoeloe dat anderen spreken is hetzij ouderwets, hetzij ruraal, hetzij elitair of misschien alledrie. Dat wist de trompettist ook niet.

Iets vergelijkbaars begreep ik van Denis, de tuinman. Hij vertelde me dat hij heel veel Zoeloe niet begrijpt en sprak erover alsof dat een verheven soort Zoeloe is dat alleen door ‘deep Zulu people’ beheerst wordt. Terwijl Denis toch de Zoeloekrant van A tot Z uitleest. Die geletterdheid is niet vanzelfsprekend. Madala, bijvoorbeeld, kan alleen zijn naam spellen en het zou me niet verbazen als dat voor Shiyani ook geldt.

Toen Shiyani mij zaterdag de verschillende maskandastijlen demonstreerde, moest ik denken aan een eerdere uitspraak van hem (door een andere musicoloog op papier gezet) dat de instrumenten zelf spreken en dat in een bepaalde 'taal' doen: isiZulu, isiMandolini. Er is geen directe relatie tussen deze maskanda'talen' en de gesproken Zoeloetaal of de ‘taal van de mandoline’, maar het zijn wel specifieke manieren van ‘muzikaal spreken’ die – net als een gesproken taal – gebonden zijn aan een bepaalde regio. Het feit dat ik de maskanda'talen' nog steeds niet uit elkaar kan houden, komt misschien omdat ik naar de verkeerde kenmerken luister, net zoals ik vooringenomenheden heb over de gesproken Zoeloetaal die mij hinderen de taal te begrijpen en uiteindelijk misschien te leren.

Ik ben er al wel achter dat ik met mijn goeiedag, dankjewel, sorry, hoe heet je, aangenaam kennis te maken en waar is de bushalte meer Zoeloe kan dan de meeste witten hier. Ook dat verbaast me en ergert me. Zo wordt het natuurlijk nooit wat met die regenboognatie.

Maskandales

En plotseling heeft mijn innerlijk weer net zoveel vaart als alles wat er om me heen gebeurt. Gistermorgen heb ik twee uur lang met Madala Kunene gepraat, in de foyer van het Playhouse in downtown Durban. Kathryn had me goed geadviseerd. Madala was niet zo heel erg stoned, maar wel een beetje, dus goed aanspreekbaar.

Madala is interessant voor mijn onderzoek omdat hij een internationale carrière heeft en continu als maskandamusicus wordt gepresenteerd terwijl hij dat niet is. Hij stemt zijn gitaar anders dan maskandamusici en zijn songs zijn heel anders opgebouwd. Hij rapt ook niet tussendoor. Hij werkt samen met Cubaanse, Braziliaanse, Zwitserse en Deense jazzmuzikanten. Waarom dan de hele tijd die maskanda? Madala wist het ook niet.

Ik herinner me dat ik me tijdens mijn onderzoek naar Hegeliaanse invloeden in de Duitse muziekkritiek wekenlang in de beeldschone Taylorian Library in Oxford ophield om Hegel te lezen en wanhopig werd van de traagheid waarmee ik het begreep of niet begreep. Wat moest ik met al die observaties, die aantekeningen, die citaten die misschien relevant zouden kunnen zijn, maar misschien ook niet?

Nu heb ik eenzelfde gevoel, maar ik ben er niet zo bang meer voor, want ik weet dat het goed kan komen. Je komt er toch pas later achter welk materiaal waardevol is. Madala heeft me uitgebreid ingelicht over zijn muziek, over zijn verhouding tot Zoeloetradities, over de rol die het publiek volgens hem zou moeten aannemen. Ik kijk later wel wat bruikbaar is. En ik kan de zaken niet in mijn abstraherende denkraam dwingen. Ze zijn zoals ze zijn. Het is een cliché van Afrika, maar het is wel zo.

Dat realiseerde ik me ook toen ik vanmorgen mijn eerste maskandales van Shiyani Ngcobo had. Baba Shiyani mag ik hem noemen (vader of meneer Shiyani). Maandag, toen hij zijn concert gaf, had ik met hem afgesproken dat ik vandaag om 10 uur les zou hebben. We hadden ook een prijs afgeproken.

Toen ik om 10 voor 10 bij de School of Music stond, trof ik daar een van de gemummificeerde pausen van de Zuid-Afrikaanse etnomusicologie die ik al op de conferentie in Port-Elizabeth had gesproken. Een regeltante, niet te beroerd om haar mening te uiten, ook als die niet bijster veel toevoegt. De academie zit vol met dat soort types, ook de Afrikaanse.

Ze bleek haar scepter te zwaaien over een Music&Community project, waarbij de School of Music plaatselijke muzikanten een fatsoenlijk uurloon geeft om hun kennis en vaardigheden aan de hele gemeenschap ten goede te laten komen. Prachtig initiatief: elke zaterdag een locale muziekschool voor iedereen. Veel ouders met kindertjes, zowel wit als zwart. En Shiyani is kennelijk onderdeel van dat project.

‘Maar Shiyani komt vandaag helemaal niet’ zei ze toen ik haar vertelde dat ik les van hem ging nemen. ‘Maar volgende week waarschijnlijk wel. Dan mag je best bij zijn groepsles komen zitten, hoor.’ Het was een toon waaruit moest blijken dat zij bepaalde hoe Shiyani’s lessen ingericht werden.

‘O’ zei ik. Ik ging in de hal zitten wachten, want ik was per slot van rekening te vroeg. Als hij niet komt, ga ik gewoon weer naar huis, dacht ik. Hij moest met de bus uit de township komen en de bus kwam klokslag 10 voor de deur rijden en daar stapte Shiyani uit.

De Music&Community-paus keek vinnig over haar brilleglazen toen ze ons langs zag lopen. Ik had toen al zin om een lange neus naar haar te maken.

We begonnen de les. Ik bracht de groeten van Madala aan Shiyani over en toen vroeg Shiyani naar mijn achternaam. Ik weet niet waarom. Ik vroeg of ik de les op mocht nemen (met mijn Edirol; hij werkt fantastisch, Jochem, bedankt!), en dat was goed. Shiyani deed me een aantal dingen voor, die ik gelukkig al wist, maar die goed waren om nog even van dichtbij te zien en te horen: het verschil tussen ukuvamba (strumming) en ukupika (tokkelen) en de verschillende maskandastijlen die aan verschillende regio’s verbonden zijn, en die ik nog niet uit elkaar kan houden. Shiyani speelde een paar stukken voor.

Toen kwamen er een paar andere leerlingen binnen, waaronder een vrouw. Nadat Shiyani al hun gitaren gestemd had, gingen ze met zijn allen spelen en zingen. Shiyani sloeg de maat en zong mee. Het leek erop alsof de twee of drie lijnen die Shiyani in zijn eentje tegelijk kan spelen, door alle leerlingen apart werden gespeeld. Met zijn drieën deden ze dus wat Shiyani in zijn eentje kan. Het klonk in mijn oren geweldig. Shiyani vertelde dat ze zometeen een concert zouden geven.

Nadat de leerlingen weer weg waren, kwam Kathryn binnen met drie vuilniszakken met kleren en een pastic tas vol porridge. Kathryn heeft me verteld dat Shiyani ondanks zijn glanzende internationale carrière nog steeds in bijkans mensonterende omstandigheden in de township leeft. Op een heuvel, hutjemutje op elkaar, zonder electriciteit, zonder riolering. Als er een fikse regenbui valt, stroomt alles de helling af, van huisraad tot recent begraven doden.

Waarom dan? Vroeg ik. Ze wist het niet. Ofwel omdat Shiyani er niet weg wil ofwel omdat hij zijn hele clan onderhoudt van zijn inkomsten, en waarschijnlijk allebei. Kathryn kent hem al jaren en helpt hem met het opzetten van een boekhouding zodat niet al zijn zuurverdiende centen meteen naar luie ooms en neven wegvloeien. Ze doneert ook gebruikte kleren aan Shiyani’s vrouw, zodat die haar eigen handeltje kan opzetten.

Ik moest Kathryn sowieso spreken want ik had gisteren een geweldig aanbod van Madala gekregen. Aan het eind van ons gesprek nodigde hij me uit voor een groot feest bij hem thuis in Umkomazi (aan de zuidkust) ter gelegenheid van een familielid dat zoveel jaar dood is. De koning komt, de vrouw van Thabo Mbeki komt, en zijn hele familie is er. Er wordt de hele dag muziek gemaakt en heel veel rundvlees gegeten (Houd je van rundvlees? vroeg hij me). Madala’s zoon zou me komen ophalen en weer thuisbrengen. Zijn schoonzus, die ook bij het gesprek was, zou ook meekomen.

Mijn gut feeling bij Madala is goed, maar ik wilde toch even bij Kathryn checken of het haar een verstandig idee leek, dus ik was blij dat ik haar zag, want Madala’s feest is morgen. ‘I’ve been everywhere with Madala’ zei ze ‘it’s perfectly alright.’ Dat was het antwoord dat ik wilde horen, want het lijkt me superleuk. Ook Denis, de tuinman, sprak er gistermiddag zijn zegen over uit. ‘Umkomazi is the place where maskanda started’ zei hij. ‘If you want to study maskanda, you have to go to Umkomazi.’ ‘Je hebt wel een snaar bij Madala geraakt’, zei Kathryn, ‘het is een hele eer om uitgenodigd te worden voor zoiets.’

Toen kwam de regeltante in de deuropening staan. ‘Let’s sort this out straight’ begon ze haar preek. Ze vroeg op nogal kribbige toon aan Shiyani of hij er volgende week wel was en waarom hij zijn leerlingen naar huis had gestuurd. Ik heb mijn leerlingen niet naar huis gestuurd, zei Shiyani, ze hebben net les gehad en ze hebben zometeen een concert, dus daar zijn ze nu heen.

Ik vond het een vreemde – en koloniale – verhouding tussen die twee mensen. De regeltante geeft Shiyani de mooie gelegenheid om voor een goed uurloon les te komen geven aan de School of Music. Shiyani, zoals alle leraren die ik in mijn muzikale loopbaan getroffen heb, houdt er nog andere leerlingen op na, die niet in het stramien passen en verdient daar wat extra’s mee.

Deze dame wil Shiyani (en mij) laten weten dat zij de baas is over het project en daarmee ook over Shiyani. In zekere zin is dat terecht. Ze is zijn werkgever. Mijn werkgever vindt het ook niet goed als ik in werktijd dingen ga zitten doen waarmee ik nog meer geld verdien. Waarom stond haar hele houding me dan zo tegen? Omdat ze westerse georganiseerdheid nastreeft in een chaotische maatschappij? Of omdat ze hem wil laten voelen dat ze hem een gunst verleent?

En wat is mijn eigen positie? Zou het zo kunnen zijn dat Shiyani zijn reguliere leerlingen verwaarloost om mij les te kunnen geven? Was het concertgebeuren een smoes? Kathryn zat erbij en was er heel nuchter over. Volgende week gewoon weer les, ik om 10 uur, de andere leerlingen om 11 uur. Wat is het probleem. Maar toen was de regeltante al weggelopen. Ze praat beter dan ze luistert.

Shiyani, Kathryn en ik hebben de zakken kleren en porridge naar mijn kamer gebracht. Daar kan Shiyani ze komen ophalen van de week, want het is teveel om in een keer mee te nemen en Kathryn gaat een weekje weg. Ik ben benieuwd naar de volgende les.

Morgen eerst Umkomazi…

donderdag 28 augustus 2008

Koudwatervrees

Ik kom de laatste dagen een beetje moeilijk op gang. Kan niet uit mijn bed komen ‘s ochtends en overdag op mijn werk doe ik wel wat, maar niet zoveel als ik gewend ben te doen, terwijl er genoeg te doen is. En twee van mijn elf weken hier zijn al op.

Toch loopt alles gesmeerd. Ik heb waardevolle feedback en tips gehad naar aanleiding van mijn rondetafelgesprek tijdens de conferentie, afgelopen week. Er staan heel interessante maskandaconcerten op stapel. Ik heb telefoonnummers en zelfs al afspraken met een aantal musici. Ik heb voor mezelf op een rijtje wat ik van ze wil weten. Ik heb toegang tot unieke literatuur en audiomateriaal in de bibliotheek. Soepeler dan dit kan het gewoon niet. Ik lig prachtig op schema.

Daarnaast heb ik ook met andere dingen ongelooflijk geboft. Ik realiseer me dagelijks hoe anders mijn verblijf hier had kunnen zijn. Stel je voor: niet op loopafstand van mijn werk (dus de hele tijd taxi’s). Geen eigen kamer om te werken. Geen zwembad om de hoek om in beweging te blijven. Geen geweldig contact met alle collega’s. Geen guesthouse dat gerund wordt door mensen die zo aardig zijn dat ik ongeveer bij ze inwoon, af en toe meeëet, en ’s avonds interessante gesprekken met ze heb over Zuid-Afrika. Dat heb ik nu allemaal wel.

En juist al die voorspoedigheid intimideert me een beetje. Vanmiddag toen ik mijn baantjes trok in het zwembad, begon ik een beetje te snappen waarom. Er broeit een ongemakkelijkheid in me. Een ‘wat-doe-ik-hier-eigenlijk-bij-die-Zoeloes’ gevoel. Ondanks alle medewerking en het enthousiasme voel ik nu pas hoe ver die muziek en die cultuur van me afstaan, hoe weinig ik ervan weet, en hoe moeilijk het is om er nog in te komen. Waarom ben ik niet gewoon bij Papa Haydn gebleven?

Ik heb vaker in mijn leven gemerkt dat wat je als primaire emoties of reacties zou categoriseren bij mij vaak secundaire reacties zijn, omdat ik ze in tweede instantie pas voel. In eerste instantie ben ik bezig dat gevoel te bestuderen alsof het niet van mij is. En vervolgens ben ik verbaasd dat het er toch nog inhakt. Ik ben niet immuun voor gevoelens. Dat moet ik telkens weer opnieuw uitvinden.

Ik heb ook een beetje een cultural shock. Een verlate cultural shock, want de eerste twee weken was ik alleen maar bezig met de zintuigelijke waarneming van het nieuwe: ruiken, horen, aanraken, zien, de lucht voelen. Ik had geen ruimte om geschokt te zijn door de verandering. Nu heb ik dat wel.

Het is ook wel op alle gebieden een sprong in het diepe: wat betreft onderwerp (eigentijdse, populaire muziek), wat betreft cultuur (Zoeloe), wat betreft onderzoeksmethoden (sociaal-wetenschappelijke).

Ik heb mijn onderwerp tot nu toe aan de hand van boeken uit de bibliotheek stevig zitten historiseren en abstraheren, want daar ben ik goed in. Daar kwam ook wel enige kritiek op tijdens mijn sessie op de conferentie. ‘Blijft dit ook staande als je met mensen gaat praten?’ was een veelgehoorde reactie. Nu moet ik met de billen bloot.

Morgen heb ik een interview met Madala Kunene. (Kathryn raadde me aan om een beetje vroeg af te spreken, want hoe verder de dag vordert, hoe stoneder hij is.) Zaterdag krijg ik les van Shiyani Ngcobo. Beide ‘informanten’ zijn grote vissen; ik weet zeker dat ik een hoop interessant materiaal uit ze los krijg. Volgende week volgt Busi Mhlongo, ook een heel belangrijk figuur. Dus mijn trip is nu al de moeite waard. En toch is het eng.

De afgelopen dagen verbleef de Secretaris-Generaal van de International Council for Traditional Music hier in Mackaya Bella, een gepensioneerde hoogleraar van de Australian National University. Dat was voor mijn netwerk natuurlijk geweldig; we zijn dagen achter elkaar uit eten geweest en dan leer je mekaar voor internationale-netwerkbegrippen best goed kennen. Hij bleek bovendien ook nog een bijzonder aardige man te zijn met wie ik lange gesprekken over dit soort ongemakkelijkheden heb kunnen voeren.

Hij vertelde dat hij pas aboriginalmuziek ging bestuderen nadat hij afgestudeerd was op een 19de-eeuwse Engelse componist, van wie ik nu al de naam niet meer weet. Hij vertelde dat die keuze niet alleen radicaal was voor hemzelf, maar ook voor zijn omgeving. Ik vertelde hem dat dat voor mijn keuze voor maskanda na Hegel ook zo was. ‘En toch’, zei hij toen, ‘kan ik me nu niet meer voorstellen dat ik een andere keuze had gemaakt.’

In mijn meer zelfverzekerde buien heb ik dat gevoel nu al, en ik ben voorlopig nog niet met emiritaat... Ik denk dat dat komt omdat ik wil kijken wat er gebeurt als ik wegga van alles wat me bekend is. Dat is een van de redenen dat ik naar Engeland gegaan ben en mezelf opnieuw wilde uitvinden door helemaal mee te gaan in dat Oxfordgebeuren. Dat is ook een van de redenen geweest dat ik me zonder filosofiestudie met Hegel bezig ben gaan houden. En nu doe ik het weer met maskanda.

Uiteindelijk ben ik teruggekeerd naar de Domstad - bij die Oxfordtypes kreeg ik op een gegeven moment ook een 'wat-doe-ik-hier-bij-die-Zoeloes' gevoel - en kan me niet voorstellen ergens anders te wonen. Toch best wel honkvast dus. Misschien kom ik ooit via een omweg ook wel weer eens bij Papa Haydn uit. Maar dat is dan wel een hele grote omweg en hij is gelukkig nog lang niet afgelopen.

woensdag 27 augustus 2008

Plaatjes

En hierbij het beeld bij mijn verhalen, nu ik mijn camera mee op weg durf te nemen. Nog even het uitzicht uit mijn appartement




En 'mijn' zwembad op weg naar mijn werk! Helemaal leeg.



Bovenop de heuvel ligt Howard College. De School of Music ligt er vlak achter. Dit was vroeger het hoofdgebouw van de Universiteit van Natal, de 'witte' universiteit. Onlangs is die gefuseerd met de (Indiase) Universiteit van Durban-Westville tot UKZN.



Met je rug naar Howard College kijk je uit over de stad en de haven in de verte.



Close-upje van de haven. Durban is een van de grootste havensteden van Afrika.



Achter Howard College kijk je landinwaards, hier met zonsondergang. Ik was op weg naar het jazz centre....


.... voor een superrelaxed jazzconcert met muziek van Charlie Parker, Dizzy Gillespie en Hugh Masakela.

Mannen

Gisteren liep ik om acht uur naar mijn werk. Ik werd ingehaald door een auto en achterop de pick-up zaten drie grote zwarte mannen in rode overallen. Onze blikken troffen elkaar, we schatten even in hoe de vlag erbij hing, en toen lachten en zwaaiden ze naar me. Alledrie. Ik lachte en zwaaide terug.

Het is zo heerlijk makkelijk om met zwarte mannen te flirten. Je hoeft er niets mee en je portie zelfbevestiging voor de dag is weer binnen. Ik kan geen café binnenlopen of ik heb sjans met de ober. Dat komt misschien omdat hier een ander schoonheidsideaal heerst dan in NL: echte tieten en echte billen, geen strijkplank met erwtjes. Good for me. Maar ook omdat Zoeloemannen een nogal vrijblijvende houding tegenover vrouwen aannemen, om het mild uit te drukken.

Lucy en Fikile (zelf Zoeloe) verfoeien Zoeloemannen. Ze hebben aan den lijve ondervonden hoe afschuwelijk de positie van vrouwen in de Zoeloesamenleving is. Vrouwen doen het werk, en ze zijn daarbij ook nog inwisselbaar voor andere vrouwen. Een vernederende situatie. Om over de besmettingsrisico’s van aids nog maar te zwijgen.

Shiyani Ngcobo zingt weleens over de schade die deze combinatie van ongelijkwaardigheid en vrijblijvendheid aanricht. Maar een andere beroemde maskandi, Phuzekhemisi, leeft een deel van het jaar in de stad en een ander deel van het jaar op het platteland, waar hij meerdere gezinnen onderhoudt.

Maskanda is bij uitstek een Zoeloeaangelegenheid, én een mannenaangelegenheid, alhoewel ik maandag naar een concert van vrouwelijke maskandi ga. Me als witte vrouw in het maskandagebeuren storten is dus niet vanzelfsprekend.

Gelukkig heb ik Kathryn aan mijn zijde, ook een witte vrouw, die aan UKZN al jaren onderzoek doet naar maskanda. Zij kent een hoop musici, van wie de meesten in Durban wonen, ze gaat me meenemen naar concerten in townships (geen zorgen, we nemen een escort van grote sterke zwarte mannen mee).

‘Laat je niet afschrikken door wat Denis de tuinman zegt’ roept iedereen, want natuurlijk heb ik Denis’ mening over mijn interesse voor maskanda aan iedereen verteld. ‘Je bent in Durban precies op de juiste plek voor maskanda.’ Dat zie ik zelf ook zo. De musici die ik deze week ga bellen om een afspraak met ze te maken zijn allen actief op internationale podia. Maar ze zijn ook actief hier, in de townships, in de plaatselijke uitgaansgelegenheden, in culturele centra.

Afgelopen maandag heb ik maskanda voor het eerst live bijgewoond, Shiyani Ngcobo trad op in de aula van de universiteit. Het publiek reageerde op zijn lyrics, op zijn gefluit vlak voor zijn izibongo (rap) passage en heel heftig op de izibongo zelf. Electrifying, ookal versta je er geen woord van. In februari staat hij in RASA, ben benieuwd of het er dan ook zo aan toe gaat.

Na afloop zijn Kathryn en ik hem backstage gaan opzoeken. Hij gaat mij zaterdag lesgeven in maskanda. Als het mee zit, leer ik hem beter kennen en kunnen we samenwerken. Dan kan ik hem in een later stadium wellicht vragen wat hij ervan vindt dat een meid uit Holland maskanda wil leren…

dinsdag 26 augustus 2008

Ongedierte

Gisteravond trof ik voor de tweede keer een kakkerlak aan in mijn badkamer. Kakkerlakken zijn onvermijdelijk in deze contreien, je komt er altijd wel één tegen. Maar twee kakkerlakken op dezelfde plek, betekent meer kakkerlakken. Hij wiebelde met zijn voelsprieten en hij leek in te schatten of hij langs mij kon kruipen om zich achter de pleepot te verstoppen.

Ik had op hem kunnen stampen of hem een mep kun verkopen, maar dat geeft zo’n vieze rotzooi. Bovendien denk je dat je er dan één minder hebt, maar in feite heb je de kakkerlakkenfamilie een handje geholpen met hun voortplanting. In de smurrie die je van de vloer en muren moet vegen, zitten vaak honderden bevruchte eitjes die je nooit helemaal wegkrijgt. Men in Black is er niets bij.

Mijn vader beweert dat mensen, dieren en planten wellicht het loodje leggen als de bom valt, maar de kakkerlak verschuilt zich simpelweg achter zijn schilferige vleugeltjes en leeft door. Ik denk dat mijn vader gelijk heeft, zoals altijd.

Dus ik koos voor de optie met het glas. Een glas over de kakkerlak, papiertje eronder en in de plee ermee. Niet dat dat helpt, maar je hebt tenminste niet meer kakkerlakjes gemaakt. En je zit niet met de smurrie.

Hij was me te vlug af. Toen ik terugkwam met een glas en een papiertje, had hij zich achter de plee verscholen, tussen de buizen die daar uit de grond komen en ik kon er niet meer bij. Ik moet Louise op de hoogte stellen. Ze zal zich vast enorm opgelaten voelen, want het is hier heerlijk schoon en prettig, maar als we niets doen, hebben we straks een plaag.

Er is wel meer gekruipsel in en om het huis. Er schijnen wel eens enorme slakken naar binnen te glijden als je het raam open laat staan. En toen ik gisteren achteloos een snoeppapiertje op de grond had gegooid, zaten er 10 minuten later wel 100 mieren omheen. Oja, dacht ik toen, dat is ook zo. In landen als deze moet je opletten wat je op de grond gooit. Het vergt een soort alertheid die ik ooit had in Indonesië en die nu weer wakker wordt. Dat vind ik prettig.

Zo vergat ik twee dagen geleden ’s avonds het raam dicht te doen, toen ik de lichten aan had. Sindsdien is er één mug die mij van mijn nachtrust berooft. Deze mug is het (nog immer) levende bewijs dat de creationisten ongelijk hebben, want hij is de vleesgeworden Darwintheorie.

Net zoals we onmiddellijk moeten stoppen met antibiotica voor elk wissewasje omdat we daarmee resistente bacteriën kweken, zo ben ik ook voor een verbod op het doodslaan van muggen. De niet doodgeslagenen maken alleen maar kindertjes die ook weten hoe ze niet doodgeslagen moeten worden. Zoals deze.

Hij verstopt zich (onder mijn bed of achter een kast). Ik wapper zelfs met lakens langs mijn bed, in de hoop dat hij door de luchtstroom onder mijn bed vandaan komt en ik hem de finale slag kan toedienen. Maar hij laat zich niet uit zijn tent lokken. Hij wacht. Hij wacht niet alleen tot ik in mijn bed gekropen ben en het licht uitgedaan heb. Hij wacht ook tot ik in slaap begin te vallen. Dan begint hij zijn offensief. Bzzzzz.

Ik ben toch niet de beroerdste. Zolang hij me niet volspuit met malaria of een andere vliegende vlektyfus wil ik best wat bloed doneren, maar de verlossende beet en zijn daarop volgende verzadiging en aftocht zijn tot nog toe uitgebleven. En als ik het licht aanknip is hij in geen velden of wegen te bekennen. Pfffaaahh, zoveel onvervuldheid in het leven...

Een van de studenten die ik vanmiddag samen met Nishlyn in de klas had, een componist, vertelde hoe hij een compositie heeft geschreven over muggen. Hij was gaan jagen met een vriend. ‘Vissen gaat nog’ vertelde hij, ‘want je kan af en toe nog eens verzitten of wat tegen elkaar zeggen, maar met jagen moet je doodstil op een plek blijven zitten.’ Hij vertelde dat zijn hoofd binnen een paar minuten omgeven was met een zwerm zoemende muggen die je niet weg kunt wapperen of dood kunt slaan. Laat staan af kunt knallen. De kogel moet je bewaren voor dat wildebeast of aardvark. ‘After a couple of hours, you hear harmonies’ beweerde hij ‘and you’re bitten by that thirteenth chord at your left ear. I wrote a piece about that’.

zondag 24 augustus 2008

What a wonderful world

Klank brengt bij mij vaak een directe respons teweeg. Ik kan met het licht aan slapen of in het donker werken, maar met herrie aan mijn kop gaat geen van beiden. Met muziek aan gaat trouwens ook geen van beiden. Ik wil me dan op de muziek concentreren. Zelfs eten met (goede) muziek op de achtergrond vind ik moeilijk, want ik heb dan het gevoel dat ik aan geen van beiden genoeg aandacht kan besteden terwijl ik ze allebei zo lekker vind. Misschien ben ik een ervaringsautist. Ik ben sowieso niet goed in multitasking, zeker niet voor een vrouw.

Ik ben dus niet zonder reden musicoloog geworden. Taal leer ik vaak auditief, want ik ben goed in nabootsen van wat ik hoor. Door mijn jaren in Oxford was ik gezegend met een quasi Queens’ English waar ik – in NL althans – bewonderende reacties op kreeg. Nu praat ik een soort spaghetti-Australisch (waanzinnig uitgerekte klinkers) met een Hollands accent (te dikke essen en ellen). En ik kom er niet meer vanaf. Hier spreekt iedereen weer een ander soort Engels, dus kan ik alleen maar terugvallen op wat ik zelf heb, en dat is een Hollands accent. En ik vind het niet eens erg. Het verandert namelijk niets aan mijn mogelijkheid in contact te komen met mensen en door ze begrepen en gewaardeerd te worden. Oxford English is geen norm hier en het zou volstrekt belachelijk zijn om het na te bootsen. Het pantser van verbale uiterlijkheid schilfert dus af. Heel bevrijdend.

Toch brengen de manieren waarop andere mensen tegen mij praten nog steeds heftige reacties in me teweeg. In vergelijking met veel anderen praat ik, denk ik, tamelijk gereserveerd. Die ervaring had ik voor het eerst toen ik in Oxford een appartement deelde met een joodse meid uit Washington, die dikwijls vanaf de wc door twee half open deuren door het huis toeterde hoe haar dag was geweest, en in onbedaarlijke huilbuien uitbarstte als ze een tentamen niet gehaald had. We hadden het erg naar onze zin samen, dat jaar, ookal voelde ik me voor het eerst in mijn leven een geremde calvinist. Veel Amerikanen kunnen goed klank projecteren, je verstaat ze bijna altijd, mits ze niet te snel praten. Dat maakt ze nogal ‘aanwezig’.

Toen ik bij aankomst in Mackaya Bella, vorige week, door Louise werd voorgesteld aan de (zwarte) huishoudelijke staf, was de respons daarop ook anders dan ik uit Nederland gewend ben; veel directer, extroverter en nadrukkelijker. Lucy, een statige vrouw van eind 50/begin 60, riep uit: ‘Oh, THAT is WONderful’ toen Louise zei dat ik 11 weken zou blijven, en ze bewoog bij elke lettergreep heftig met haar hoofd heen en weer. ‘It will be wonderful for me’, zei ik, ‘I hope it will also be wonderful for you’ en Lucy schaterde. Ik ervoer haar uitgesprokenheid als ‘anders’ en wellicht ‘exotisch’, maar ook als heel prettig en warm.

Eind van deze week kwam ik in contact met een andere gast in het guest house, een Australische, die de secretaresse is van de voorzitter van de International Council for Traditional Music. Volgend jaar is er een groot wereldwijd congres van deze organisatie in Durban (ik ga er zeker heen) en zij was vooruit gereisd op haar baas (die vanavond aankomt) om de zaak voor te bereiden.

We zijn samen uit eten geweest in de haven van Durban en ik merkte dat ik moeite had met haar. Op alles wat ik zei, zei zij: ‘Ohhh, thaaat is WAAAAAANderful!’met de spaghèèèddi-klinkers die ik ook steeds meer bij mezelf bespeur. En onder het beleefd ‘ja’ en ‘nee’ en ‘sure’ zeggen, zat ik me af te vragen waarom haar ‘wonderful’ me zo stoorde en Lucy’s ‘wonderful’ niet.

Het is te simplistisch om te zeggen dat Lucy oprecht was in haar ‘wonderful’ en deze australische dame niet. In fact, toen ik beter ging luisteren, kwam ik erachter dat ze een ontzettend leuk mens is. Ze is opgegroeid in een vissersdorp aan de Australische kust, waar ze altijd in de zee zwom en in bomen klom, net als ik in Indonesië. Haar uitgesproken politieke meningen lagen dicht bij de mijne en gaven ons alle kans om over van alles te praten. En dat deden we ook. Maar bij elke ‘Waaaaaanderful’ kwam mijn eten weer naar boven borrelen.

Waarom dat geborrel? Vereenzelvig ik mezelf minder met Lucy dan met de Australische, omdat Lucy de exotische Ander is, en de Australische een lachspiegel van mezelf? Het is een denkbeeld waar ik niet graag aan wil, ik heb er nog even geen alternatief voor gevonden.

Mhlambo

Een van de redenen dat ik mijn verblijf in Zuid-Afrika als verfrissend ervaar, is dat ik bepaalde vanzelfsprekendheden in mijn gedrag en mijn perceptie moet heroverwegen, omdat ze voor anderen niet vanzelfsprekend zijn. Een van die vanzelfsprekendheden is mijn vertrouwen op (en afhankelijkheid van) verbale communicatie om begrip en contact te bewerkstelligen.

Ik ben een vrouw van woorden, ik houd van de zoektocht naar de juiste woorden om een ervaring of een gebeurtenis over te brengen. Daarom houd ik van mijn vak: een – in essentie – nonverbale uitdrukkingsvorm als muziek toch in woorden vangen. Ik ken genoeg mensen die daar broertje-dood aan hebben. Waarom moet je ouwehoeren over muziek? Kun je niet beter gewoon muziek maken? Ik snap die reserve wel, maar ik vind het proberen te vangen van muziek in woorden gewoonweg te leuk om het te laten.

Verbale communicatie is een verre van ideale manier om ‘betekenis’ over te brengen; daar hebben geesteswetenschappers boeken vol over geschreven. Het begint al met het feit dat een woord voor de een iets anders betekent dan voor de ander en dan kom je er pas later achter dat je over iets verschillends aan het praten was, terwijl je dacht dat het over hetzelfde ging. Of andersom.

In een multiculturele maatschappij als de Zuid-Afrikaanse bevinden dergelijke problemen zich meer aan de oppervlakte dan in de homogene (academische) gemeenschap waarin ik me in Nederland gewend ben te bewegen. Zeker door jarenlange gesegregeerde ontwikkeling tijdens de apartheid is Babylonische spraakverwarring hier aan de orde van de dag. Zozeer zelfs dat je je gaat afvragen of woorden wel zo handig zijn om communicatie en begrip mee te bewerkstelligen. Heeft iemand een alternatief?

Illustratief voor de tekortkomingen van verbale communcatie was een sessie over Muziek en HIV tijdens de muziekwetenschappelijke conferentie die ik afgelopen week bezocht (en waar ik zelf ook gesproken heb, maar daarover later).

Steeds vaker vervult muziek in Afrika een voorlichtende rol in de bewustwording onder jongeren van de gevaren van aids. Er was een spreker die vertelde over hiphopnummers die op nogal directe (en vrouwonvriendelijke) wijze de lekkere dikke tieten van meisjes be‘rappen’ om er aan toe te voegen dat ze dodelijk zijn tenzij je een plastic zak om je pik trekt. Er was een andere spreker die vertelde over religieuze rituelen van traditionele ‘diviners’ op het platteland. Zij bezingen de mhlambo, de giftige slang die van de zee komt en wiens gif, lang na de beet, zijn dodelijke werk doet.

De spreker suggereerde dat dergelijke waarschuwingen helpen en dat het aantal aidsdoden afneemt. Hij wilde dat gaan aantonen door later in zijn onderzoek met empirische gegevens over aidsdoden te komen. Maar, zo zei hij, de diviners vertellen soms ook dat aids veroorzaakt wordt door voortschrijdende modernisering en opleiding. Opgeleide mensen verwaarlozen vaak hun plichten aan de voorvaderen. Ze brengen geen offers meer en bidden niet genoeg. Zij roepen daarmee de aidsepidemie af.

Het deed me denken aan wat mijn vader me vertelde over de aardbeving in Yogyakarta, op Java, twee jaar geleden, die honderden levens eiste. Yogya heeft een nogal progressieve sultan die verschillende internationale managmentopleidingen heeft gedaan, vloeiend Engels spreekt, en zijn kennis ten goede laat komen aan het besturen van zijn district. Maar toen de aardbeving plaatsvond, wist de bevolking snel genoeg wiens schuld het was: de sultan. Hij had zich namelijk niet van zijn aristocratische taak gekweten de tempels en heilige plaatsen vaak genoeg te bezoeken. Hij had de goden ongunstig gestemd en de aardbeving was de straf daarvoor. Er zit een onmiskenbare logica in, daarom is zo’n verhaal zo moeilijk te ontkrachten.

Er is een hevige discussie gaande in Zuid-Afrika over het opnemen van ‘indigenous knowledge systems’ in het opleidingscurriculum. Iedereen – wit, zwart, hoog- of laagopgeleid – is het er over eens dat ze een plaats moeten krijgen. Je kunt niet in uitsluitend westerse termen en met westerse analytische technieken over Afrikaanse muziek praten.

Dergelijke initiatieven vallen samen met zoektochten, overal in de mondiale academie, naar kennissystemen die niet in de eerste plaats gebaseerd zijn op geschreven woorden, op relatief statische teksten. Mede onder invloed van ontwikkelingen in de ICT gaan er stemmen op om minder conceptgerichte en meer intuïtieve vormen van kennisverwerving te ontwikkelen, omdat ze sneller en economischer kunnen zijn. Kennis wordt gaandeweg een gegeven dat niet uitsluitend in de hersenen, de herinnering en de conceptualisering daarvan wordt onthouden maar ook in, bijvoorbeeld, het menselijk lichaam meegedragen wordt. Het is een onderkenning van het feit dat het (geschreven) woord in sommige gevallen een nogal eenzijdige en daarmee tekortschietende manier is om betekenis over te dragen.

Maar hoe maak je een onderscheid tussen waardevolle inheemse of 'alternatieve' inzichten en technieken, en bijgeloof waarbij levens op het spel kunnen staan? Wie maakt dat onderscheid? Wie bepaalt wat waardevol is?

Die vraag werd pijnlijk in de discussie die volgde op het betoog van de spreker over de diviners. Iemand uit het publiek wees hem op het probleem dat de mhlamboslang als metafoor niet duidelijk genoeg is om mensen voor te lichten over de besmettingsrisico’s van aids. Hij wees hem er ook op dat het wantrouwen van de diviners tegen modernisering en opleiding allesbehalve preventief werkt in de bestrijding van aids. De spreker zag het probleem niet. Gesteund door andere aanwezigen in het publiek benadrukte hij dat dit nu de inheemse kennissystemen zijn die meer aandacht moeten krijgen. ‘Als je over een virus praat, begrijpt niemand wat je bedoelt’, zei hij. ‘En de mensen weten heus wel wat ze moeten doen als de diviners over de mhlambo beginnen.’

Op dat moment zag ik hoe het middel van verbale communicatie om tot begrip van elkaars bedoelingen te komen volstrekt tekort schoot. Er was een volstrekt onbegrip tussen de voor- en tegenstanders van de rol van de diviners in de bestrijding van aids. Er was geen gemeenschappelijk terrein meer waarop ze elkaar konden uitleggen wat ze bedoelden. Sommige aanwezigen verlieten de zaal; ze hadden dit soort discussies eerder meegemaakt en gaven het op.

Na afloop trof ik een hoogleraar van UKZN (mijn universiteit) schuimbekkend bij de koffietafel. ‘Indigenous knowledge systems’, brieste hij, ‘indigenous ignorance systems, zul je bedoelen. Ohhhh, this depresses me so much’. Ik vertelde hem over de sultan van Yogya en dat maakte hem niet vrolijker. Maar hij is wel een van de meest aanwezige voorstanders van meer aandacht voor indigenous knowledge systems, alleen deze invulling van wat indigenous knowledge systems zijn, zint hem (wit, links, hoog opgeleid) niet. De vraag wie bepaalt wat waardevol en wat bijgeloof is, stelt hij zichzelf niet.

Ik zit me af te vragen of de diviners er niet van overtuigd kunnen worden om de metafoor van de mhlambo wat preciezer te maken, met wat duidelijkere referenties naar de besmettingsbronnen, zonder in de grofheid van de hiphoppers terecht te komen die veel plattelanders voor het hoofd zou stoten. Maar de discussie in de sessie bewees dat dat een hopeloos naïef streven is. Als academici - die het er in ieder geval over eens zijn dat aids veroorzaakt wordt door een virus en levensgevaarlijk is - elkaar al voor geen meter begrijpen...

Ook dit zijn vragen die in Nederland een rol spelen maar zich minder duidelijk aan de oppervlakte bevinden, tenminste in mijn beleving. Denk aan de creationisten, die Darwins inzichten als een van vele mogelijke scheppingstheorieën in scholen willen presenteren. Of de Yomanda’s, die de zwak-, ziek- en misselijken onder ons het gevoel geven dat ze iets aan hun ziekte doen, maar daarmee daadwerkelijke behandeling in de weg staan. Zoveel verschillen zijn er niet tussen Europa en Afrika, uiteindelijk. En tegelijk zijn ze in zo’n discussie on-o-ver-brug-baar.

woensdag 20 augustus 2008

Overseas

Ik had net een interessant gesprek met Denis, de tuinman. Ik zit op mijn veranda te computeren, hij is onkruid aan het wieden.

Het viel me op dat hij me niet begroette toen hij tegen me begon te praten. Hij begon gewoon met wat hij wilde zeggen, alsof hij me al jaren kende, en wees me een aanbieding aan in de krant dat je bij inlevering van een voucher uit die krant bij een goedkope supermarkt voor 27 rand iets kon besteden. De aanbieding was in Zoeloe en ik kon niet lezen wat er stond, maar toch vroeg hij aan mij wat de bedoeling was van die aanbieding. Want, zie je, hij geloofde er niks van dat je zomaar 27 rand terug zou kunnen krijgen voor zo'n voucher. Alles wordt duurder, ze gaan heus niet zomaar 27 rand weggeven. We bespraken welke adders er onder het gras zouden kunnen zitten: met de AH bonuskaart in mijn achterhoofd dacht ik aan klantenbinding en het in kaart brengen van koopgedrag. Denis dacht meer aan de mogelijkheid dat het voucher waarschijnlijk alleen geldig is bij een minimumbesteding in die supermarkt en alleen op bepaalde dagen aan het einde van de maand als iedereen net salaris heeft gekregen.

[Later bedacht ik: misschien wilde hij me dat vertellen en interpreteerde ik het alleen maar alsof hij iets wilde vragen. Al mijn aannames over wat communicatie en wederzijds begrip is, worden in dit land omgeschoffeld. Soms vind ik dat frustrerend, maar meestal ervaar ik het als heel verfrissend. Ik merk dat ik het prettig vind als vanzelfsprekenheden ophouden vanzelfsprekendheden te zijn. Maar dat is alleen in veilige situaties, natuurlijk.]

Via de vouchers kwamen we op rijkdom en armoede en daar had Denis uitgesproken ideeën over. 'Ik ben oud' zei hij. 'Ik kan nu niet meer rijk worden.' 'Waarom zou je rijk willen worden' vroeg ik, 'veel rijke mensen zijn erg ongelukkig'. Meteen kon ik mijn tong wel afbijten bij zo veel stupide wijsneuzerigheid. ' 'Om mijn familie te kunnen onderhouden', zei Denis, 'en om eens wat weg te geven als iemand het moeilijk heeft. Rijke mensen die geen kinderen kunnen krijgen zijn misschien ongelukkig', vervolgde Denis, 'maar kinderen kunnen krijgen is een zaak van de goden. Daar kun je nu eenmaal niets aan veranderen. Rijk zijn is een andere zaak.'

Het leek me een goed moment om te vragen wie hij was en te zeggen wie ik was. 'I know who you are' zei hij, en you are from Holland.' Hij vroeg wat me hier bracht. Ik vertelde hem dat ik muziek bestudeerde (hetgeen met het engelse woord 'study' hetzelfde is als studeren) en voegde er in één adem aan toe 'that I would study maskanda', in de hoop zijn hart eens en voor altijd te winnen.

Hij keek me verbouwereerd aan. 'Maskanda?' vroeg hij. 'Why maskanda?' 'Because I like maskanda' zei ik. Hij vond het volkomen belachelijk. 'Maskanda is easy' zei hij. 'Everybody plays maskanda here. It is Zulu. Why would YOU want to study maskanda?' Ik vertelde dat mensen 'overseas' er aandacht voor beginnen te krijgen. Dat maskandi tegenwoordig niet alleen op de straathoek optreden maar ook in Carnegie Hall, New York. Denis stopte met bezemen en schudde zijn hoofd. 'Maybe the people overseas like maskanda because it is different for them' zei hij, 'but it is easy, you know, it's just nothing special.' Als het nu jazz was, ging hij verder, de goede dingen die zijn vriend Darius Brubeck hier gebracht had, en als ik nu DAT eens ging studeren, ja dan zou hij nog wel begrijpen waarom ik uit Holland over zou komen vliegen om hier iets te leren. Maar maskanda...

Dit gesprek vond plaats vlak voordat ik dit opschrijf, dus ik ben nog een beetje aan het bekomen van de schrik. Maar het was wel een interessante schrik. Jazz heeft een link met phesheya oftewel 'overseas'. Want Zuid-Afrikaanse jazz heeft phesheya iets te bieden, het heeft iets toe te voegen aan wat daar wordt gedaan. In de boeken die ik over Zuid-Afrikaanse jazz gelezen heb, komt die trots ook steeds naar voren. Maskanda is heel andere koek. Dat is van, voor en door Zoeloes. Het heeft niets te maken met phesheya. Dus wat moet phesheya ermee?

Ik bespeurde een vergelijkbare, zij het minder uitgesproken reactie van Selby Ngcobo, de taxichauffeur die mij gisteren terugbracht van de haven waar ik met een andere gast uit eten was geweest. Hij had keihard maskanda aanstaan op de autoradio en ik gaf enthousiast blijk van herkenning, hetgeen hem verbaasde. 'You know maskanda?' Ik vroeg Selby of hij familie is van de illustere Shiyani Ngcobo, de maskandamusicus die over de hele wereld toert en volgend jaar in RASA optreedt. Ik moest het drie keer vragen voor hij antwoord gaf. 'He is my elder father' zei hij uiteindelijk en ik weet niet precies wat dat is. Selby is te oud om de kleinzoon van Shiyani te zijn, misschien is hij een jongere broer of neef. Maar de Ngcobos zijn de Jansens van Zoeloeland. Heel veel mensen heten zo. Misschien gaf hij alleen maar dit antwoord om van mijn gevraag af te zijn.

Gedurende de taxirit probeerde ik een gesprek met Selby te beginnen over de maskanda die hij op had staan. Ik vroeg hem waar de exceptioneel lange izibongo passage over ging. Dat is het rapgedeelte waarin de musicus zichzelf aanprijst: hoe hij heet, wat hij kan, wie zijn vader is, wat zijn clan is, etc. Het is vaak geweldig snel en virtuoos, zeker voor oren die geen Zoeloe verstaan. 'He's just talking nonsense', zei Selby. 'He's saying nothing.' Daar bleef het bij. 'I think you should stay in Africa', lachte hij wel. Maar dat was misschien ironie.

Vanmiddag komt hij me halen om me naar de luchthaven te brengen. Dan ga ik nog eens proberen om hem uit te horen over maskanda. Hij heeft al beloofd me op een tour door Durban te nemen, die alle mensen van het guest house me van harte aanraden. En hij wil me de Valley of the Thousand Hills laten zien; dat schijnt ook schitterend te zijn.

Eerst maar eens die conferentie. (De folders van het Tijdschrift voor Muziektheorie zal ik op een strategische plaats neerleggen, Michiel. Wie weet kunnen we wat Zuid-Afrikaanse abonnees strikken.) Zaterdag weer online.

dinsdag 19 augustus 2008

Werkdag

Vandaag was wat denk ik ‘een gewone werkdag’ gaat worden. Ik heb mijn tas gepakt en ben ik via het achtertuinhek – dat bedekt is met heel akelig prikkeldraad, maar gelukkig niet onder stroom staat – naar mijn werk gelopen.

Ik liep door het parkje met de tamarindes, stak Manning Road over naar de Universiteitssportvelden. Langs de rugbyvelden met de jacaranda’s. Langs het lege glimmende zwembad. Met een trap door het bos vol bomen met luchtwortels naar boven. Bovenop bij Howard College is het uitzicht geweldig. Je kijkt over de hele haven van Durban en als je mazzel hebt, zit er een brutale makaak op een muurtje van hetzelfde uitzicht te genieten.

Ik liep de route voor het eerst alleen, maar wist op dat moment precies hoe het zou voelen om er voor het laatst te lopen, en van elke plek weer afscheid te moeten nemen. Het maakte me een beetje verdrietig, maar het was een mild soort verdriet. Ik kan van iets, of van ergens, of van iemand houden als ik weet dat ik er weer van weg kan, denk ik.

Op mijn kamer heb ik mijn paper bijgeschaafd die ik donderdag moet geven. Het wordt een verhaal dat ik uit de losse pols vertel, in zekere zin een weergave van het artikel dat nu geredigeerd en wel klaarligt voor publicatie in het volgende nummer van SAMUS: South African Music Studies. Het is een soort mission statement en ik ben benieuwd naar de feedback van het publiek. Daar kan ik dan mooi mee aan de slag voor mijn onderzoek hier.

Om 11 uur had ik een afspraak met de (Keniaanse) hoogleraar, Emily Akuno, die me gisteren al op zeer warme wijze welkom heette. Tijdens ons gesprek gisteren kwamen er vier Zweedse uitwisselingsstudenten binnenlopen. Ze heetten, ongelogen, Anna, Hanna, Lena, en Suzanna.

Emily sprak hen toe, en – zo voelde ik – mij ook. Ze vertelde de studenten dat ze wellicht maar 5 weken hier waren, maar dat dat in Afrika niet zoveel zegt: ‘time stretches in Africa; 5 weeks easily become 10 weeks’. Ze vertelde de studenten ook dat ze verrijkt naar huis zullen terugkeren: ‘Africa does not have so many material riches, but it has to offer you a lot of spiritual ones. Consider this country as a gateway to the continent of Africa and take your advantage of it by examining what it has to offer you, in its people, in its culture, in its society, and you will realize how rich you have become.’

We waren er allemaal stil van. Achteraf liet ik haar woorden de revue passeren en bedacht ik me dat alle clichés over Afrika waren langsgekomen: oneindige tijd, human resources, economisch arm-levensbeschouwlijk rijk. Maar uit haar mond klonk het als een boodschap, een opdracht bijna, waar we op dat moment niet anders konden dan gehoor aan geven.

Vandaag hebben we wat lessen besproken. Ik vecht als een leeuw om mezelf niet teveel colleges in de schoenen geschoven te krijgen. Mijn ijzeren argument is dat mijn reis door mijn onderzoeksinstituut betaald wordt en dat ik artikelen moet produceren en niet moet lesgeven. Ik geef graag les, heb ook ontzettend zin om les te gaan geven hier. Maar het moet niet te gek worden.

Samen met mijn maatje Nishlyn ga ik een masterscursus Theorizing music in society doen. Nishlyn is een Indiase jazzmuzikant die ik nog van vorig jaar ken. Ik ga wat over mijn dissertatie vertellen, dus veel hoef ik niet voor te bereiden.

Ik ga ook een aantal seminars in de muziekgeschiedenismodule doen. Ook dat wordt een uittreksel van een cursus die ik al eerder heb gedaan. De dame die de cursus coördineert is als docent ontzettend geliefd bij de studenten. Nyshlin vroeg haar of hij bij haar college muziekgeschiedenis aanwezig kon zijn om te zien hoe ze het doet. Ik vroeg of ik er ook bij mocht komen zitten. Dat vond ze prima. Het college was over een half uur. Ik ben met Nyshlin een broodje gaan eten op de campus, heerlijk in de zon onder een half-schaduwrijke boom.

Om 2 uur begon het college. Het waren ongeveer 40 eerstejaars, overwegend zwart (Engels voor velen 2de of 3de taal), de meesten wisten niets van klassieke muziek. Het ging over de barok.

Er zijn nogal wat verschillen met Nederlandse musicologiestudenten, die niet onder de simplificerende noemer ‘niveau’ of ‘voorkennis’ geschaard kunnen worden. Zo reageert de zaal heel nadrukkelijk op de docent. [Hoe prettig is dat, dacht ik op het achterste bankje van het lecture theatre.] Niet een individuele student zegt wat, maar de klas spreekt als uit een mond, als in een 19de-eeuwse missieschool.

‘Today we are discussing the baROQue’ [De docent schrijft baroque op het bord]. ‘Which comPOser do we KNOW from the baROQue?’ En ze herhaalt het onmiddellijk: 'Which comPOser do we KNOW from the baROQue?' ‘BETSJ’ klinkt het uitzinnig uit de zaal. ‘BACH’ corrigeert de docent en schrijft Bach op het bord. ‘Which Other comPOser do we KNOW from the baROQue?’ ‘Handel!’ ‘OK, which WORK do we KNOW from HANdel?’ ‘Haaaaaaa-le-LU-jah’ schalt de zaal.

De docent vertelt de studenten wanneer ze dingen op moeten schrijven. Alle moeilijke Engelse woorden schrijft ze op het bord. En ze checkt alles af. Om de drie of vier zinnen. ‘Has everybody got this?’ ‘Jaaa’ bromt de zaal dan, of soms zegt iemand ‘No!’. Dan herhaalt ze het nog eens. In Nederland krijg ik altijd een ijzingwekkende stilte als ik vraag of iedereen het begrepen heeft en ik ben niet angstaanjagender dan deze dame, zoveel weet ik wel.

Na een uur is ze uitgekomen bij het 5de Brandenburgs Concert, heeft ze concerto grosso, basso continuo en voortspinningsmelodiek behandeld en heeft ze uitgelegd wat het woord symmetrie betekent, want dat bleek nodig. Ik krijg andere studenten: ouderejaars in een kleinere groep. Het verschil met deze groep is groot, vertelde ze me na afloop. Toch vond ik het ontzettend goed om erbij geweest te zijn.

Ik ben na afloop van het college om 3 uur naar huis gegaan want ik wilde nog gaan zwemmen en moet voor donker binnen zijn. Alleen op straat lopen na zonsondergang is een onnodige stommiteit en om 5 uur is het bijna helemaal donker.

Wat ben ik een bofferd dat ik op mijn korte wandeling naar mijn werk ook nog een buitenbad op mijn weg heb. Onder de bomen, naast de rugbyvelden en het is gratis, want met een University Staff Card kun je er zo in. En het bad is leeg, want het is winter. Iedereen vindt het veel te koud om te zwemmen.

Het lijkt een wat onbetekenende luxe, een heel zwembad voor jezelf, maar de reden dat ik ga zwemmen is dat het me rustig maakt. Het water koelt de hitte van mijn bewegende lijf af, ik word gedwongen om rustig en regelmatig adem te halen, mijn armslag geeft een ritme dat mijn hoofd leeg maakt. In een druk zwembad is het altijd akelig zwemmen, je komt niet in je ritme omdat je je niet op je slag kunt concentreren en het water golft heel hard door de bewegingen van andere zwemmers. Niets is heerlijker dan je armen in een egaal wateroppervlak steken en alleen maar het ritme van je eigen slag voelen. Soms, als ik heeel vroeg ben in het Utrechtse Krommerijnbad, heb ik heel even het bad voor mezelf, maar nooit meer dan een paar minuten. Vanmiddag heb ik hier drie kwartier alleen gezwommen. Heeeerrrrlijk.

Woensdag vlieg ik naar Port Elizabeth. Donderdag geef ik mijn paper. Zaterdag kom ik terug en dan moet ik eens goed aan de gang met die maskanda. Want daarvoor ben ik hier.

zondag 17 augustus 2008

Spoken

Er zijn twee spoken die dit land plagen (ghosts that haunt this country – klinkt mooier). Je ziet ze niet meteen, daarom noem ik ze spoken, maar ze zijn wel echt. De een heet apartheid en de ander heet aids, en ze staan niet helemaal los van elkaar.

Nu ik wil gaan schrijven over die spoken bots ik tegen de grenzen van dit medium aan. Het lijkt zo grenzeloos, een blog, maar de ernstige beperking is dat een blog openbaar is. Het kan door iedereen opgegoogled worden en door iedereen die Nederlands leest, gelezen. En dat zijn best veel mensen in Zuid-Afrika.

Het liefdesleven van de dame van de universitaire logistiek zette ik daarom ook niet op het internet, hoewel dat misschien wel zou kunnen omdat ze iedereen die ze 5 minuten kent ermee overweldigt. Ze kiest in feite zelf voor openbaarmaking. Het hebben van aids, daarentegen, is in dit land een gruwelijk geheim. Openheid erover kan leiden tot verstoting en isolatie, en dat is meteen een deel van het probleem.

Een aantal mensen in mijn vrij directe omgeving heeft aids, hoorde ik gister. Ik ben erdoor geschokt. Vooral voor die mensen, maar ook door de plotselinge nabijheid van die ziekte in mijn eigen levenssfeer. Toch voel ik heel sterk dat juist een dergelijke nabijheid een belangrijke reden voor me vormde om naar Zuid-Afrika te komen; ik ben op zoek naar een je-bewust-kunnen-zijn-van-zaken waar je in Nederland wel van weet, maar je niet echt van bewust bent, simpelweg door een gebrek aan confrontatie. Apartheid en aids zijn beide cruciale vehikels voor confrontatie. Ik zal dat straks proberen verder uit te leggen.

Eén op de vier mensen in dit land is hiv-positief. Van het klasje studenten dat ik volgende maand voor mijn neus krijg zou statistisch dus een kwart besmet kunnen zijn met hiv. Van de mensen die in de supermarkt mijn eten voorverpakken ook. En van de mensen die in hotels mijn badkamer schrobben ook.

Ik weet hoe moeilijk het is om de ziekte op te lopen. Je moet het virus geïnjecteerd krijgen, hetzij door seks, hetzij door een injectienaald. Als ik met mijn vinger in een plas bloed van een aidspatiënt roer, krijg ik het nog niet, tenzij ik een diepe open wond in die vinger zou hebben. Zelfs een schrammetje is niet genoeg. Toch, artsen onder jullie?

Maar met deze wetenschap op zak voel ik toch dat de nabijheid van die ziekte me voorzichtiger maakt, scherper, alerter, me anders naar de dingen laat kijken. Ik verwondde me vanochtend per ongeluk met scheren en keek hoe een bloeddruppel uit mijn oksel opwelde. Het boezemde me geen angst in, maar meer ‘a heightened awareness’, een gevoel dat ik leef, dat ik ben. En dat ik gezond ben, en dat dat niet vanzelfsprekend is.

Het hebben van een dergelijk bewustzijn is misschien ook de reden dat ik een tijdje zo intens ongelukkig ben geweest toen ik op de middelbare school niet meer jaarlijks naar Indonesië kon. De nabijheid van ‘het Andere’ en de confrontatie en verhoogde alertheid die daaruit voortkomen waren verdwenen; ik wist meteen ook niet meer wie ik zelf was en wat ik met mezelf moest.

En met ‘het Andere’ komen we meteen bij dat andere spook dat Zuid-Afrika nog steeds teistert: apartheid. Toen ik vrijdag uitgebabbeld was met de dame van de logistiek op de universiteit en moest wachten tot Sidney uit zijn college improvisatie kwam om met me mee naar huis te lopen, heb ik een wandelingetje gemaakt over de campus van de universiteit.

Het was midden op de dag, bijna lunchtijd, studenten zaten op het gras in de zon. UKZN (The University of KwaZulu-Natal) is waarlijk multicultureel, alle bevolkingsgroepen van het land zijn vertegenwoordigd: veel zwarten, weinig witten, een hele hoop Indiërs, zowel hindoes als moslims, beide duidelijk herkenbaar door hun kleding. Na een tijdje viel me op dat al deze bevolkingsgroepen apart van elkaar socialiseerden. De witten zaten in een kringetje bij elkaar, de moslims met hun djelabba’s zaten bij elkaar, de zwarten en de hindoes zaten ook apart.

Ik merkte dat het me irriteerde. Wat een kansen werden hier gemist. Jarenlang gedwongen apart geleefd, in aparte scholen, in aparte bussen en op aparte oversteekplaatsen. Nu je samen dezelfde colleges volgt en dezelfde boeken leest, kun je het toch wel opbrengen om bij elkaar te gaan zitten? Jullie hebben eindelijk iets gemeenschappelijks om over te praten, verdomme.

Een vergelijkbare irritatie heb ik in mindere mate met dat gescheur met eigen auto’s door de stad. Ieder in zijn eigen afgezonderde rijdende cocon. Naast een zwarte in een minibus gaan zitten om ergens te komen? Geen witte heeft het ooit geprobeerd. Is het werkelijk gevaarlijker dan in Indonesië of India, waar ik dat zo vaak gedaan heb? Soms vraag ik het me af. India is ook een gevaarlijk land met arme mensen die je beroven voor een polshorloge. In Jakarta gebeurt het ook. Gaan de witten daar in een collectieve apathie achter geëlectrificeerde hekken of in een afgesloten auto zitten? Minder dan hier.

Ik weet dat ik advocaat van de duivel speel en ik zal de proef absoluut niet op de som gaan nemen. Ik weet dat Zuid-Afrika statistisch een van de gevaarlijkste landen ter wereld is. Maar het is een keuze om altijd apart te blijven, het is een keuze om niet met de overgrote meerderheid van de bevolking in een minibus te gaan zitten of naar een straatmarkt te gaan.

De realisering dat ik de laatste ben om er iets aan te veranderen, kwam gisteren toen ik na mijn vergeefse zoektocht naar bier in het cafeetje van de tweedehands boekwinkel aankwam. Al in de boekwinkel merkte ik dat ik minder op mijn hoede hoefde te zijn omdat er alleen maar zeer Brits-intellectualistische mensen rondliepen. OSM. Zelfs in het überveilige Nederland appelleert dat begrip nog aan een vaag gevoel van onveiligheid. Het laatste restje confrontatie dat je daar nog kan voelen (zei ze badinerend).

Ik groette het zwarte meisje dat in de deuropening stond. Ze groette niet terug. In plaats daarvan werd ik begroet door een witte meid van mijn leeftijd die mijn bestelling opnam en in een adem doorvroeg waar ik vandaan kwam. We raakten in gesprek en de jongen met wie ze aan het praten was toen ik binnenkwam, kwam er ook bijstaan. Hij speelde gitaar in een bandje, wist alles van het Durbanse muziekleven en werd helemaal enthousiast toen hij hoorde dat ik met maskanda bezig was. ‘Maskanda, wow, that’s soooo cool’. Kelly en Mitch bleken het cafeetje net een maand geleden begonnen te zijn. Kelly had eerst bij SABC gewerkt (de BBC van Zuid-Afrika), ze had jaren in China gewoond, daar als zangeres en restauranthoudster en journalist gewerkt. Mitch stelde voor om volgende week naar een concert te gaan in West-Durban omdat daar veel traditionele muziekgroepen optreden en hij liet me allerlei muziek horen van experimentele Zuid-Afrikaanse bands (van Sibling’s Rivalry to the Soweto String Quartet).

Nadat ik ze van mijn zoektocht naar bier had verteld, hebben ze me alle Zuid-Afrikaanse bieren laten uitproberen. Tegen zessen moesten ze weer aan het werk want hun eerste gasten voor het avondeten kwamen binnen en ik liep gezellig tipsy naar de wachtende taxi die me voor Mackaya Bella afzette. De hele middag was er zwarte staf in een uitgelopen, die net zo min druk was als Kelly en Mitch. Behalve een groet, heb ik geen woord met ze gewisseld terwijl we toch de hele middag over zwarte muziek hebben zitten praten.

Ik vroeg me af waar het aan lag. Het lag ongetwijfeld aan ons, we moeten iets beslotens uitgestraald hebben. Maar het lag ook aan iets algemeners. Zowel Mitch en Kelly als hun zwarte medewerkers - die dus ook geen naam hebben in dit verhaal, want ik heb niet naar hun namen gevraagd - leken het geen optie te vinden om erbij te komen zitten en mee te praten, initiatief te nemen in het gesprek en de aandacht naar zich toe te trekken. Ik proef heel vaak een soort onderdanigheid in de lichaamstaal van zwarte mensen die ik tegenkom. Het ligt aan heel kleine dingen, zo klein dat ik me afvraag of het mijn perceptie is, verwrongen door mijn jeugdjaren in Indonesië. Lichaamshouding, stemgebruik, oogopslag… en initiatief. Kelly klaagt over het gebrek aan initatief bij haar zwarte medewerkers en ze is niet de eerste.

Ook hier lijkt opleiding een voor de hand liggend medicijn, maar ik las juist vanochtend in de krant dat de zwarte elite aangeeft dat hun eigen opleiding in apartheidstijd beter was dan de opleiding die zwarte kinderen nu genieten. Het klinkt allemaal niet erg hoopgevend. En ik realiseer me meer en meer hoe complex mijn positie is als onderzoeker van maskanda.

Toch geeft het me alleen maar meer motivatie om hiermee door te gaan. Want aids en apartheid hebben we in Nederland ook. We zien het alleen minder of zelfs helemaal niet meer. En - zoals ik al zei - een van de redenen dat ik hier wil zijn, is dat ik het wel wil zien. En een van de funderingen van mijn onderzoek naar identiteitsconstructies rond maskanda is de onderkenning van het feit (niet alleen door mij) dat multiculturele dynamieken in Zuid-Afrika, zowel de negatieve als de positieve, vergelijkbaar zijn met confrontaties van culturen, levensgewoonten en religies wereldwijd.

Want we doen wel zo verontwaardigd over de jarenlange georganiseerde uitsluiting van bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika, maar Fort Europa sluit ook mensen uit door landbouwsubsidies, marktbescherming en immigratiequota met bijbehorende uitzettingen. We zien het alleen niet zo duidelijk, want de mensen die we uitsluiten, creperen niet op onze stoep, maar elders in de wereld. Het is linkse-rakkerstaal die ik uitsla, maar ik kan er geen speld tussenkrijgen.

Als ik in Zuid-Afrika ben, realiseer ik me dat ik deel ben van die uitsluitingsmechanismen, simpelweg omdat ik het geluk heb om aan de prettige kant van de streep te staan. Ik realiseer me ook dat het misschien wel onmogelijk is om je aan dergelijke uitsluitingsmechanismen te onttrekken. En dat ze niet 'de schuld' zijn van een persoon of een groep mensen. Door niet in een minibus naar m'n werk te gaan, en niet naar een straatmarkt te gaan, en niet tegen zwarte leeftijdsgenoten te zeggen: 'Hé, kom er eens bijzitten, we hebben het over muziek die jij misschien wel goed kent. Wat vind jij ervan? En hoe heet jij eigenlijk? Ungubani igama lakho?' neem ik deel aan het apart-zijn. Niet alleen hier; ook in Nederland.

zaterdag 16 augustus 2008

Bier

Vandaag heb ik nieuwe vriendjes gemaakt. Ik was er wel even aan toe; ik maakte me nogal zorgen over mijn mobiliteit, in meerdere opzichten. En mobiliteit heeft uiteindelijk te maken met je mogelijkheden om in contact te komen met anderen. Je hoeft die mogelijkheden niet eens te benutten; als je maar weet dat je ze hebt. Tenminste, zo werkt het voor mij…

In Durban (en eigenlijk heel Zuid-Afrika) kun je je maar op twee manieren voortbewegen: te voet of met de auto. Metro’s, trams, bussen, ze bestaan niet echt in een officieel vervoerssysteem en me begeven in een inofficieel vervoerssysteem, zoals ik gewend ben in Indonesië – zichzelf organiserende minibusjes van krottenwijk cq township naar het centrum van de stad – is hier eenvoudigweg te gevaarlijk. Omdat ik niet zo goed kan lopen en helemaal niet kan autorijden, is mijn mobiliteit dus nogal beperkt.

Ik had me daar mentaal op voorbereid enkele maanden voor ik vertrok. In Utrecht stap je zo op de fiets of de trein en rijd je overal heen. Met de OV-fiets is nu zelfs de verste uithoek van Nederland ontsloten voor mijn versleten heupen. In Durban ben je afhankelijk van een lift door bekenden, een taxi of de benenwagen. Fietsen is in deze steile heuvels, en met verkeer dat er absoluut niet op ingesteld is, geen optie. Rome en Marrakech, steden waar ik me onlangs nog zonder aarzeling op de fiets mee liet sleuren door de verkeersstroom, zijn er niets bij.

Het echtpaar dat het guesthouse runt, Louise en John (ik weet nog steeds hun achternaam niet), is werkelijk geweldig. Telkens als ze ergens heen gaan, vragen ze of ik mee wil: boodschappen doen, naar een concert morgen, uitje naar de botanische tuinen… Ze zorgen uitstekend voor me. Maar de hele tijd afwachten tot zij ergens heengaan om buiten de hekken van Mackaya Bella te komen. Pfffff. Dat ben ik niet gewend. Hun kinderen wel. Die gaan nergens heen zonder dat mum or dad ze er met de auto heenrijdt.

Ik geloof dat ze mijn ongedurigheid aanvoelen. Vanochtend ben ik met Louise boodschappen gaan doen en op de terugweg reden we door een deel van Glenwood waarvan ze zei dat het absoluut veilig is. Het lijkt op de noordelijke wijken van London, zoals Muswell Hill waar Johanna en Reinier hebben gewoond: heuvels, veel parken, kleine delicatessenwinkels, restaurantjes, boekwinkeltjes, mooie oude huizen in lange lanen met hoge oude bomen. Durban heeft sowieso wel iets van London: het is heel Brits en bovendien een verzameling dorpen die geleidelijk aan aan elkaar zijn gegroeid. Alleen wat mediterraner.

‘Je kan hier makkelijk een hele dag doorbrengen’ vertelde Louise me. ‘Er is een art gallery met traditionele kunst en craft, een supermarkt, een keur aan theesalons en koffiewinkels, en een tweedehands boekwinkel met een café. Daar is het heerlijk. John en ik gaan om 2 uur ergens heen, als je wilt kunnen we je hier afzetten en dan kun je een taxi naar huis nemen, wanneer je wil.’

Ik moest er even over nadenken. Ik moest voor donderdag nog een paper schrijven. Misschien wilde ik een dagje gewoon ‘thuis’ zijn. Het was kloteweer vandaag (koud: 16 graden ofzo, stormachtige wind, af en toe regen, een echte Hollandse zomer en verre van een Zuid-Afrikaanse winter).

Uiteindelijk zette ik mijn tegenzin opzij. Ik moet er gewoon elke dag even uit, net als in Utrecht, ookal kost me dat af en toe moeite. Hup. Achter dat beeldscherm vandaan.

Ik schreef wat taxinummers van betrouwbare bedrijven op een krant en liet me door John en Louise afzetten bij de crafts gallery. Ze moesten hun dochter Alice ook nog ergens afleveren. Bij de gallery heb ik een mooie geweven sjaal gekocht en een nieuwe portemonnee. Die had ik echt nodig. Ik liep met geld overal los in mijn broekzakken. Toen liep ik de straat af waar de boekwinkel aan zou moeten liggen. Sinds de shopping mall bij Grant was ik niet echt meer alleen op straat geweest. Het voelde heerlijk, maar ik was ook op mijn hoede.

Ik had me expres ‘verkleed’ als autochtoon. Als witte val je hier sowieso minder op dan in Indonesië (en de rest van Afrika, waarschijnlijk). Ik had geen waardevolle spullen bij me. Ik had een tas aan mijn schouder van de ‘Eastern Cape Arts and Culture Strategy Summit 2006’ die ik vorig jaar van Zoliswa gekregen had. En ik spreek dan wel raar Engels, maar dat doet iedereen hier. Ik geloof niet dat ik echt opviel, maar toch ontmasker je jezelf snel genoeg als toerist. Bijvoorbeeld door je hand verschrikt snel weg te trekken nadat je op het knopje voor het voetgangersoversteekstoplicht hebt gedrukt, omdat ie keihard gaat loeien, alsof er een alarm afgaat. Of door bier te gaan kopen in de supermarkt… wie doet dat dan ook…

Ik had op onze boodschappentocht die morgen gangen en gangen en gangen vol wijn aangetroffen in de supermarkt – ongeveer 5 keer zoveel keus als in NL en 3 keer zo goedkoop. Heerlijke wijn. Maar ik had ontzettend zin in bier. Niet voor nu. Maar voor bij de borrel. Thuis. Straks. Maar dat kon ik niet vinden. En het is niet zo dat ze in Zuid-Afrika geen bier kennen. Integendeel. Hansa, Black label, Windhoek (mijn favoriet), die laatste vast en zeker volgens het Duitse Reinheitsgebot gebrouwen: helder, bitter pils. Bijna zo goed als Jever. Namibië was niet voor niets Duits. Of is het nu heel fout wat ik zeg?

Dus probeerde ik het in het kleine supermarktje bij de art gallery nog een keer. Hij rook naar een Engelse supermarkt. Ik probeer te bedenken waar het aan kan liggen dat een Engelse supermarkt anders ruikt dan een Nederlandse supermarkt, maar ik kan het niet thuisbrengen. Misschien is het meer dan een geur. Misschien is het de houdbaarheidsdatum die in Engeland mogelijkerwijs langer is zodat je de houdbaarheidsmiddelen ruikt. Ik weet het niet. Een Engelse supermarkt ruikt anders dan een Nederlandse supermarkt en deze supermarkt rook als een Engelse supermarkt. Het gaf een vreemd gevoel van thuis. Maar ze hadden geen bier.

Daarna ging ik naar de (enorme) supermarkt in een shopping mall verderop in de straat. Deze supermarkt rook naar een Indonesische supermarkt en ik wist heel goed waarom. Er hing namelijk een echte vleesgeur en een echte visgeur en een echte kruidengeur. Een beetje zoals een echte markt, niet die steriele, luchtdichte toestand als in Europa. Ook dat gaf een vreemd gevoel van thuis.

Ook hier gangen en gangen met wijn. Geen bier. Ik ging het vragen aan een van de mevrouwen van de supermarkt. Ze keek me in verbijstering aan. ‘Beer?’ ‘Ja, beer; I see you have a lot of wine, but no beer; I’m looking for beer’. Dat is mooi van de mensen hier, wit of zwart, ze lachen heel anders dan in het koele Noord-Europa. Het begint met een soort introverte grinnik die steeds aan kracht wint en gegarandeerd uitmondt in geschater. Mijn vreemde verzoek ontlokte bovendien een meewarigheid aan deze mevrouw: ‘Beer? In a supermarket?’ ‘You don’t sell beer?’ vroeg ik. De mevrouw begreep dat het kwartje bij me gevallen was en ze stopte met lachen. ‘Is there a shop where they sell beer?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Round the corner’ en ze wees in de richting.

Ik bedankte haar en ging op zoek naar de liquor shop, maar vond hem niet. Mijn benen werden moe en ik besloot naar de boekwinkel te gaan en daar een kop koffie te drinken en dan naar huis te gaan. Wijn was ook prima voor vanavond.

Het was mijn tweede bezoek aan een tweedehands boekwinkel in Zuid-Afrika, binnen een week. Hij rook naar de bibliotheek in Yogya waar ik altijd Nederlandse boeken mocht lenen. Die boeken stamden uit de jaren 50 (of eerder, toen Indonesië nog Indië was) en daar kwam de geur vandaan: de Kameleon, Scheepsmaat Woeltje; ja dat VOC-verleden is er goed ingeramd bij me. Daarom ben ik nu in Zuid-Afrika… Ook deze geur gaf weer een vreemd gevoel van thuis.

Ik trof voor een groot deel dezelfde boeken aan als in de tweedehands boekwinkel in Jo’burg en toch voelde deze boekhandel heel anders aan. Ik bladerde door Die Bybel in het Afrikaans uit 1942, in leer gebonden, slechts 100 rand (9 euro). Ik overwoog om hem te kopen voor die prachtige rare woorden. En er was een boek getiteld ‘Our rightful heritage’ waarin anno 1982 het rechtssysteem van Zuid-Afrika wordt uitgelegd, met de implicatie dat het de enige rechtmatige opvolger is van het Romeinse rechtssysteem, want de Romeinen hadden immers ook verschillende wetten voor verschillende bevolkingsgroepen. Ik overwoog niet om dat boek te kopen.

Maar er was ook een fotoboek van Soweto uit dezelfde tijd, The country of my skull van Antjie Krog over de TRC, gedichten van Breyten Breytenbach. Die waren er in de Joburgse boekhandel ook geweest. Waarom voelde het dan anders? Plotseling wist ik het. Hier stond alles bij elkaar onder de afdeling ‘History of South Africa’. Er was geen Engelstalige, Afrikaanstalige, Proza, Geschiedenis, Dichtkunst afdeling. Het behoorde allemaal tot de geschiedenis van dit land en het moest naast elkaar en door elkaar staan om in proportie te blijven.

Het deed me beseffen hoezeer dit ook voor wetenschapsbeoefening geldt. De manier waarop je gegevens categoriseert, rangschikt, contextualiseert bepaalt hoe ze ‘gelezen’ worden. Ik heb het altijd geweten en altijd geroepen, maar nu voelde ik het ook.

Ik kocht een boek van Hugh Tracey uit de 40er jaren over de Zoeloes, en The Oxford Book of English Verse uit 1926 met prachtige gedichten reikend van Geoffrey Chaucer tot Rudyard Kipling. Vele herkende ik uit Oxford. Daarna ging ik naar het café van de boekhandel en daar ontmoette ik mijn vriendjes, maar ik heb nu al zoveel opgepend dat ik dat morgen wel vertel.

vrijdag 15 augustus 2008

L’ibis



Elisabeth Eybers, woonachtig in het grauwe Nederland van de jaren 50, beschreef haar heimwee naar haar Zuid-Afrikaanse thuis als volgt:

’n Huis is iets wat teen ’n helling staan
deur son gekonfronteer aan elke kant.
Maar let op: sê jy huis in hierdie land
dan dui jy drie beknelde kamers aan.

Ze heeft gelijk: in Nederland woon ik in een kamer, weliswaar niet bekneld, maar toch… Hier woon ik in zo’n zonovergoten huis op een helling. Slaapkamer, keukentje en zithoek zijn – toegegeven – wat bekneld, want in de heuvel gebouwd. Maar voor die drie kamers ligt mijn eigen veranda, omgeven door struiken, bijna geheel onttrokken aan het zicht van de rest van het guest house.

Ik kijk uit op een klein zwembadje, waar regelmatig een ibis de wacht houdt. Zelfs reigers zijn lomperds vergeleken met dit dier. De ibis kan net zo elegant zijn poot optillen als een reiger, maar zijn ware schoonheid ligt in zijn gekromde snavel. En hij weet het.

De huistekkel – zoals alle tekkels dapper (op het domme af), luidruchtig, en eigenwijs – voert af en toe een halfslachtige aanval op hem uit. De ibis stoort zich er niet aan. Hij beent een paar stappen verder en laat de tekkel razen.



Achter het zwembad ligt een parkje met prachtige oude schaduwrijke bomen: tamarindes, en een hele hoop bomen waarvan ik de naam niet ken maar wel herken van Indonesië. Tussen de takken door kun je de heuvels van de rest van de stad zien.

Sidney, de oudste zoon van het echtpaar dat het guest house runt (www.mackayabella.co.za), studeert musicologie aan de universiteit waar ik ga werken, dus hij bood me vanochtend aan mee te lopen naar de School of Music. Het is een mooie steile wandeling door het groen, de heuvel op dwars over de universiteitscampus die vrijwel meteen achter Mackaya Bella begint. Het is een kwartier lopen, net niet teveel voor mijn krakkemikkige heupen, maar wel goed voor de oefening. Onderweg is een groot buitenbad, waar ik in mag zodra ik een universiteitskaart heb. Dan kan ik ook hier mijn kilometers trekken.

Geen van mijn collega’s die ik al ken van vorig jaar was aanwezig op de universiteit, maar de administratiedame wel. De Daphne van der Werf van KwaZulu-Natal, zeg maar. Een extroverte hindoestaanse in volle klederdracht, want het is een belangrijk hindoefeest vandaag [zei ze. Later zag ik dat het de Indiase onafhankelijkheidsdag is op 15 augustus]. Ze explodeerde toen ik me aan haar voorstelde: ‘YOU are Barbara Titus!!! Welcome!’

In de twee uur die we in haar kantoor hebben doorgebracht ben ik op de hoogte gebracht van de - volgens haar - absolute chaos op de universiteit, de ongeorganiseerdheid van de studenten, en de laatste roddels. Ze bleef maar zeggen dat ze n.a.v de emails die we hadden uitgewisseld had gedacht dat ik een formele dame van achterin de 50 was en HOW BAD ze zich daarover voelde.

Vervolgens werd ze gebeld. ‘You have no idea how busy I am’ toeterde ze door de telefoon. ‘I have two people in my office and I am in a meeting ALL afternoon. Sorry, can’t talk to you now. Bye’. En ja hoor. Het kon niet uitblijven: haar liefdesleven. De receptioniste kwam intussen met steeds meer kopjes rooibosthee aanzetten. Ik heb ademloos heb zitten luisteren en ga het niet op het internet zetten.

Rondje gemaakt langs de collega’s die er wel waren, ze liet me de bibliotheek zien, waar ik volgende week een uitgebreide rondleiding krijg. En ze hebben een prachtige opnamestudio, met mengpanelen en alle gear die je je maar kunt voorstellen. Net als in Engeland is de School of Music een conservatorium en een opleiding muziekwetenschap ineen en ze hebben een erg goede afdeling muziektechnologie alsmede jazz, pop en improvisatie. Ik ben heel benieuwd.

Ik krijg een eigen reusachtige werkkamer voor mezelf (joepie, dat is nog beter dan in Utrecht) en maandag kan ik gewoon van start. Dat is maar goed ook, want donderdag moet ik een paper geven op een conferentie in Port Elizabeth en die moet ik nog voor een groot deel verzinnen.

donderdag 14 augustus 2008

Johannesburg


Een pot rooibosthee naast mijn computer, uitzicht op de mediterrane heuvels van Highgate en gebarsten lippen van de droogte: ik ben weer in Johannesburg en het is net alsof ik niet weggeweest ben. Grant (musicologencollega uit Oxford en inmiddels ook een goede vriend) is aan het werk vandaag. Angus, zijn vriend, heeft me (na een copieus English Breakfast in een tuin met vijver en bloeiende jasmijn vol geel-groene kwettervogeltjes) weer bij het huis van Grant afgezet en daar kan ik nu lekker een dagje aklimatiseren. Het is hier dan wel winter, maar de winters hier zijn beter dan de zomers in Nederland. Helder droog licht, ’s ochtends fris en ’s middags 25 graden.

De reis ging gesmeerd, alles was op tijd en ik had een zitplaats met beenruimte bij een uitgang in het vliegtuig, waar ik alleen af en toe vandaan moest om een aantal islamieten even te laten bidden, wanneer ze na veel gesteggel de juiste richting naar Mekka hadden bepaald. Er zaten trouwens ook enorm veel orthodoxe joden met hoeden en baarden en keppeltjes in het vliegtuig die voor het vertrek op Schiphol met doeken om hun hoofd geslagen luid reciterend hun gebeden zegden. Neerstorten of gekaapt worden kon nu dus echt niet meer… Fijn om mijn lotsbestemming aan zoveel experts over te kunnen laten.

De dagvlucht naar Johannesburg vind ik leuker dan de nachtvlucht want je kunt door het raampje kijken. Eerst de Middellandse zee, dan urenlang geel-bruin-rode woestijn met indrukwekkende rotspartijen en gigantische drooggevallen rivierbeddingen en dan broccoli: alleen maar groen oerwoud zover als je kunt kijken. Het houdt niet op voor het donker wordt.

Het geeft me het gevoel van vals spelen om er zo overheen te vliegen: dwars over een heel continent met een van de grootste woestijnen en een van de grootste regenwouden ter wereld. Eigenlijk vind ik dat je er dwars doorheen moet om de milde frisse heldere lucht van Johannesburg op te mogen snuiven; en eigenlijk speelde de VOC ook al vals door er omheen te varen. Nu doe je het in 10 uur. Dat is helemaal een gotspe.

Vanmiddag ben ik even naar de shopping mall tegenover Grants huis geweest, die The Colony heet (ahum) en waar de beau monde (wit en zwart) van Johannesburg komt flaneren. Ik wilde met een krantje bij de pizzeria gaan zitten, maar kon nergens een krantenwinkel vinden. Wel vond ik een donker boekwinkeltje in een hoekje van de mall. De boekverkoper verkocht helaas ook geen kranten; daarvoor moest ik naar de shopping mall verderop en daar had ik geen zin in.

Dus bedacht ik dat ik iets lichts in het boekwinkeltje ging kopen om bij mijn pizza te lezen. Hij had vooral tweedehands spullen en ramsj en dat vond ik leuk. (Gelukkig hebben die akelige maanden bij die boekverkopersbond me niet mijn liefde voor boekwinkels ontnomen, al was het kantjeboord.)

Ik vond alles van boeketromannetjes en kinderboeken tot platenboeken over Afrika, de een nog beduimelder en ouder dan de ander, en een aanzienlijke kast met Afrikaanse literatuur. Ik had Carolien beloofd wat Ingrid Jonker voor haar op te sporen en bovendien fascineert dat Afrikaans me mateloos, omdat het een voor mij zo exotische ‘vervorming’ van het Nederlands is, als ik me zo oneerbiedig mag uitdrukken.

Er was een plankje ‘Digters’, maar Ingrid Jonker stond er niet bij. Er was een plankje ‘Prosa’ en er was ook een plankje ‘Geskiedenis’. Geen van de boeken was van na 1994 (toen de apartheid werd afgeschaft) en een aantal titels maakte een ongemakkelijk gevoel bij me los, alsof ik in de videotheek ongewild bij de porno-afdeling terecht was gekomen: een idolate lofzang op de architect van de Afrikaner Republiek: ‘In de skadu van Dr Verwoerd’. Of ‘Herinneringen van D.F. Malan.’ Google deze heren even, en je weet genoeg.

Ik was nieuwsgierig naar die boeken en pakte ze uit de kast, maar durfde ze niet aandachtig te gaan lezen. Zou ik ze durven afrekenen, laat staan ermee in een pizzeria durven gaan zitten? Ik denk dat de staf op mijn pizza zou spugen voor ze hem zouden opdienen.

Ik verlegde mijn aandacht snel naar de plank met reisgidsen en sight-seeing. ‘Suid-Afrikaanse Buitenlewe-Handboek’ las ik. Hmmmm. Toch maar even naar de Engelstalige kast. ‘For Volk and Führer’ stond er in gothische letters op een boek. Ik begon een beetje te zweten. Zelfs het uitzoeken van een boek kan in dit land geen daad van onschuld zijn, dacht ik. Toch uit de kast gepakt en ingekeken. Het bleek een anti-Duits oorlogsboek te zijn.

Toen ik uiteindelijk met een gegarandeerd verantwoorde keus, de dichtbundel Uit en Tuis van Elisabeth Eybers, bij de toonbank aan kwam zetten, begon de boekhandelaar dankbaar in het Afrikaans tegen me aan te lullen. Wanneer zou iemand voor het laatst een boek uit die kast met Afrikaanse literatuur hebben gekocht, vroeg ik me af. Ik bedankte hem in het Nederlands en voor de zekerheid toch ook maar even in het Afrikaans: baaie dankie.

Vanavond gaan Grant en Angus en ik een pubquiz doen. Frieten, pints en weetjes over rugby en rockbandjes. Like in the Oxford days… Ik heb er zin in, maar heb de heren wel gewaarschuwd: ik weet bijna nooit het goede antwoord, en als ik het weet ben ik daar zo blij mee dat ik het in mijn door bier vertroebelde extase door de hele pub toeter, waardoor de andere teams ook meteen op de hoogte zijn.

Morgen doorvliegen naar Durban…