zaterdag 16 augustus 2008

Bier

Vandaag heb ik nieuwe vriendjes gemaakt. Ik was er wel even aan toe; ik maakte me nogal zorgen over mijn mobiliteit, in meerdere opzichten. En mobiliteit heeft uiteindelijk te maken met je mogelijkheden om in contact te komen met anderen. Je hoeft die mogelijkheden niet eens te benutten; als je maar weet dat je ze hebt. Tenminste, zo werkt het voor mij…

In Durban (en eigenlijk heel Zuid-Afrika) kun je je maar op twee manieren voortbewegen: te voet of met de auto. Metro’s, trams, bussen, ze bestaan niet echt in een officieel vervoerssysteem en me begeven in een inofficieel vervoerssysteem, zoals ik gewend ben in Indonesië – zichzelf organiserende minibusjes van krottenwijk cq township naar het centrum van de stad – is hier eenvoudigweg te gevaarlijk. Omdat ik niet zo goed kan lopen en helemaal niet kan autorijden, is mijn mobiliteit dus nogal beperkt.

Ik had me daar mentaal op voorbereid enkele maanden voor ik vertrok. In Utrecht stap je zo op de fiets of de trein en rijd je overal heen. Met de OV-fiets is nu zelfs de verste uithoek van Nederland ontsloten voor mijn versleten heupen. In Durban ben je afhankelijk van een lift door bekenden, een taxi of de benenwagen. Fietsen is in deze steile heuvels, en met verkeer dat er absoluut niet op ingesteld is, geen optie. Rome en Marrakech, steden waar ik me onlangs nog zonder aarzeling op de fiets mee liet sleuren door de verkeersstroom, zijn er niets bij.

Het echtpaar dat het guesthouse runt, Louise en John (ik weet nog steeds hun achternaam niet), is werkelijk geweldig. Telkens als ze ergens heen gaan, vragen ze of ik mee wil: boodschappen doen, naar een concert morgen, uitje naar de botanische tuinen… Ze zorgen uitstekend voor me. Maar de hele tijd afwachten tot zij ergens heengaan om buiten de hekken van Mackaya Bella te komen. Pfffff. Dat ben ik niet gewend. Hun kinderen wel. Die gaan nergens heen zonder dat mum or dad ze er met de auto heenrijdt.

Ik geloof dat ze mijn ongedurigheid aanvoelen. Vanochtend ben ik met Louise boodschappen gaan doen en op de terugweg reden we door een deel van Glenwood waarvan ze zei dat het absoluut veilig is. Het lijkt op de noordelijke wijken van London, zoals Muswell Hill waar Johanna en Reinier hebben gewoond: heuvels, veel parken, kleine delicatessenwinkels, restaurantjes, boekwinkeltjes, mooie oude huizen in lange lanen met hoge oude bomen. Durban heeft sowieso wel iets van London: het is heel Brits en bovendien een verzameling dorpen die geleidelijk aan aan elkaar zijn gegroeid. Alleen wat mediterraner.

‘Je kan hier makkelijk een hele dag doorbrengen’ vertelde Louise me. ‘Er is een art gallery met traditionele kunst en craft, een supermarkt, een keur aan theesalons en koffiewinkels, en een tweedehands boekwinkel met een café. Daar is het heerlijk. John en ik gaan om 2 uur ergens heen, als je wilt kunnen we je hier afzetten en dan kun je een taxi naar huis nemen, wanneer je wil.’

Ik moest er even over nadenken. Ik moest voor donderdag nog een paper schrijven. Misschien wilde ik een dagje gewoon ‘thuis’ zijn. Het was kloteweer vandaag (koud: 16 graden ofzo, stormachtige wind, af en toe regen, een echte Hollandse zomer en verre van een Zuid-Afrikaanse winter).

Uiteindelijk zette ik mijn tegenzin opzij. Ik moet er gewoon elke dag even uit, net als in Utrecht, ookal kost me dat af en toe moeite. Hup. Achter dat beeldscherm vandaan.

Ik schreef wat taxinummers van betrouwbare bedrijven op een krant en liet me door John en Louise afzetten bij de crafts gallery. Ze moesten hun dochter Alice ook nog ergens afleveren. Bij de gallery heb ik een mooie geweven sjaal gekocht en een nieuwe portemonnee. Die had ik echt nodig. Ik liep met geld overal los in mijn broekzakken. Toen liep ik de straat af waar de boekwinkel aan zou moeten liggen. Sinds de shopping mall bij Grant was ik niet echt meer alleen op straat geweest. Het voelde heerlijk, maar ik was ook op mijn hoede.

Ik had me expres ‘verkleed’ als autochtoon. Als witte val je hier sowieso minder op dan in Indonesië (en de rest van Afrika, waarschijnlijk). Ik had geen waardevolle spullen bij me. Ik had een tas aan mijn schouder van de ‘Eastern Cape Arts and Culture Strategy Summit 2006’ die ik vorig jaar van Zoliswa gekregen had. En ik spreek dan wel raar Engels, maar dat doet iedereen hier. Ik geloof niet dat ik echt opviel, maar toch ontmasker je jezelf snel genoeg als toerist. Bijvoorbeeld door je hand verschrikt snel weg te trekken nadat je op het knopje voor het voetgangersoversteekstoplicht hebt gedrukt, omdat ie keihard gaat loeien, alsof er een alarm afgaat. Of door bier te gaan kopen in de supermarkt… wie doet dat dan ook…

Ik had op onze boodschappentocht die morgen gangen en gangen en gangen vol wijn aangetroffen in de supermarkt – ongeveer 5 keer zoveel keus als in NL en 3 keer zo goedkoop. Heerlijke wijn. Maar ik had ontzettend zin in bier. Niet voor nu. Maar voor bij de borrel. Thuis. Straks. Maar dat kon ik niet vinden. En het is niet zo dat ze in Zuid-Afrika geen bier kennen. Integendeel. Hansa, Black label, Windhoek (mijn favoriet), die laatste vast en zeker volgens het Duitse Reinheitsgebot gebrouwen: helder, bitter pils. Bijna zo goed als Jever. Namibië was niet voor niets Duits. Of is het nu heel fout wat ik zeg?

Dus probeerde ik het in het kleine supermarktje bij de art gallery nog een keer. Hij rook naar een Engelse supermarkt. Ik probeer te bedenken waar het aan kan liggen dat een Engelse supermarkt anders ruikt dan een Nederlandse supermarkt, maar ik kan het niet thuisbrengen. Misschien is het meer dan een geur. Misschien is het de houdbaarheidsdatum die in Engeland mogelijkerwijs langer is zodat je de houdbaarheidsmiddelen ruikt. Ik weet het niet. Een Engelse supermarkt ruikt anders dan een Nederlandse supermarkt en deze supermarkt rook als een Engelse supermarkt. Het gaf een vreemd gevoel van thuis. Maar ze hadden geen bier.

Daarna ging ik naar de (enorme) supermarkt in een shopping mall verderop in de straat. Deze supermarkt rook naar een Indonesische supermarkt en ik wist heel goed waarom. Er hing namelijk een echte vleesgeur en een echte visgeur en een echte kruidengeur. Een beetje zoals een echte markt, niet die steriele, luchtdichte toestand als in Europa. Ook dat gaf een vreemd gevoel van thuis.

Ook hier gangen en gangen met wijn. Geen bier. Ik ging het vragen aan een van de mevrouwen van de supermarkt. Ze keek me in verbijstering aan. ‘Beer?’ ‘Ja, beer; I see you have a lot of wine, but no beer; I’m looking for beer’. Dat is mooi van de mensen hier, wit of zwart, ze lachen heel anders dan in het koele Noord-Europa. Het begint met een soort introverte grinnik die steeds aan kracht wint en gegarandeerd uitmondt in geschater. Mijn vreemde verzoek ontlokte bovendien een meewarigheid aan deze mevrouw: ‘Beer? In a supermarket?’ ‘You don’t sell beer?’ vroeg ik. De mevrouw begreep dat het kwartje bij me gevallen was en ze stopte met lachen. ‘Is there a shop where they sell beer?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Round the corner’ en ze wees in de richting.

Ik bedankte haar en ging op zoek naar de liquor shop, maar vond hem niet. Mijn benen werden moe en ik besloot naar de boekwinkel te gaan en daar een kop koffie te drinken en dan naar huis te gaan. Wijn was ook prima voor vanavond.

Het was mijn tweede bezoek aan een tweedehands boekwinkel in Zuid-Afrika, binnen een week. Hij rook naar de bibliotheek in Yogya waar ik altijd Nederlandse boeken mocht lenen. Die boeken stamden uit de jaren 50 (of eerder, toen Indonesië nog Indië was) en daar kwam de geur vandaan: de Kameleon, Scheepsmaat Woeltje; ja dat VOC-verleden is er goed ingeramd bij me. Daarom ben ik nu in Zuid-Afrika… Ook deze geur gaf weer een vreemd gevoel van thuis.

Ik trof voor een groot deel dezelfde boeken aan als in de tweedehands boekwinkel in Jo’burg en toch voelde deze boekhandel heel anders aan. Ik bladerde door Die Bybel in het Afrikaans uit 1942, in leer gebonden, slechts 100 rand (9 euro). Ik overwoog om hem te kopen voor die prachtige rare woorden. En er was een boek getiteld ‘Our rightful heritage’ waarin anno 1982 het rechtssysteem van Zuid-Afrika wordt uitgelegd, met de implicatie dat het de enige rechtmatige opvolger is van het Romeinse rechtssysteem, want de Romeinen hadden immers ook verschillende wetten voor verschillende bevolkingsgroepen. Ik overwoog niet om dat boek te kopen.

Maar er was ook een fotoboek van Soweto uit dezelfde tijd, The country of my skull van Antjie Krog over de TRC, gedichten van Breyten Breytenbach. Die waren er in de Joburgse boekhandel ook geweest. Waarom voelde het dan anders? Plotseling wist ik het. Hier stond alles bij elkaar onder de afdeling ‘History of South Africa’. Er was geen Engelstalige, Afrikaanstalige, Proza, Geschiedenis, Dichtkunst afdeling. Het behoorde allemaal tot de geschiedenis van dit land en het moest naast elkaar en door elkaar staan om in proportie te blijven.

Het deed me beseffen hoezeer dit ook voor wetenschapsbeoefening geldt. De manier waarop je gegevens categoriseert, rangschikt, contextualiseert bepaalt hoe ze ‘gelezen’ worden. Ik heb het altijd geweten en altijd geroepen, maar nu voelde ik het ook.

Ik kocht een boek van Hugh Tracey uit de 40er jaren over de Zoeloes, en The Oxford Book of English Verse uit 1926 met prachtige gedichten reikend van Geoffrey Chaucer tot Rudyard Kipling. Vele herkende ik uit Oxford. Daarna ging ik naar het café van de boekhandel en daar ontmoette ik mijn vriendjes, maar ik heb nu al zoveel opgepend dat ik dat morgen wel vertel.

Geen opmerkingen: