Eenzelfde reactie had ik toen Madala me vrijdag met ‘my sister’ aansprak en het meisje achter de bar me van de week met ‘my doll’. Mijn scouts in Oxford noemden me zonder een zweem van ironie wel eens ‘my little duck’. Ook dan liepen de rillingen over mijn rug. Engels is nou eenmaal geen geschikte taal om affectie mee uit te drukken. Het mislukt altijd.
Toch ga ik hier als ‘sister Brabra’ (zuster beha) door het leven en Shiyani noemt me Blabla. Goed gezien van hem.
Toen ik zaterdag op Shiyani’s bus uit de township zat te wachten, raakte ik in gesprek met een danser, die in hetzelfde Music&Community project zit en dansles geeft. Beeeeeldschone man. Stralende ogen, een huid van pure chocolade, uitgesproken jukbeenderen. Ohhhh Mascha, die Afrikaanse dansdocenten toch. Maargoed. Daar gaat het nu niet om.
Hij legde me het verschil uit tussen Shiyani en UShiyani in de Zoeloetaal, waarvan ik had begrepen dat de eerste een aanspreekvorm is (als ik tegen Shiyani spreek, zeg ik Shiyani) en de tweede een (hoe noem je dat in fatsoenlijke taalkundige termen?) vorm voor als ik (met iemand anders) over Shiyani spreek, net als in het Duits (die Anna, der Peter).
Dat bleek niet zo te zijn. Het gaat om een heel ander onderscheid. Ik zeg ‘Shiyani’ als ik bezig ben met praten. Maakt niet uit of dat over hem of tegen hem is. Zo lang ik in de flow van een gesprek zit, zeg ik geen ‘UShiyani’. Dat zeg ik pas als ik hem specifiek aanwijs, als ik vraag waar hij is, bijvoorbeeld. Het ligt dus aan de context van mijn gesprek, niet zozeer aan de functie van het woord in de zin, welke vorm ik gebruik.
Ik dacht – in mijn onbewuste maar nog steeds aanwezige westerse-superioriteitswaan – dat de danser mij onhandig aan het uitleggen was wat ik zelf al had bedacht. Pas na een hoop heen en weer gepraat begon me te dagen dat het echt anders ligt dan ik dacht. Tegen die tijd had ie me drie keer hetzelfde uit moeten leggen. In zijn ogen ben ik waarschijnlijk een behoorlijk dom wicht.
Een paar dagen eerder vertelde een witte jazztrompettist me in de docentenkamer onder het genot van een kop thee dat sommige van zijn leerlingen moeite hebben met Engels en als ze er niet uitkomen vraagt hij een andere leerling om te vertalen. ‘Zeg het maar in Zoeloe’, zegt hij dan. Maar de leerlingen die vertalen begrijpen het Zoeloe ook niet altijd. Zij zijn gewend aan een verstedelijkt modern Zoeloe. Het Zoeloe dat anderen spreken is hetzij ouderwets, hetzij ruraal, hetzij elitair of misschien alledrie. Dat wist de trompettist ook niet.
Iets vergelijkbaars begreep ik van Denis, de tuinman. Hij vertelde me dat hij heel veel Zoeloe niet begrijpt en sprak erover alsof dat een verheven soort Zoeloe is dat alleen door ‘deep Zulu people’ beheerst wordt. Terwijl Denis toch de Zoeloekrant van A tot Z uitleest. Die geletterdheid is niet vanzelfsprekend. Madala, bijvoorbeeld, kan alleen zijn naam spellen en het zou me niet verbazen als dat voor Shiyani ook geldt.
Toen Shiyani mij zaterdag de verschillende maskandastijlen demonstreerde, moest ik denken aan een eerdere uitspraak van hem (door een andere musicoloog op papier gezet) dat de instrumenten zelf spreken en dat in een bepaalde 'taal' doen: isiZulu, isiMandolini. Er is geen directe relatie tussen deze maskanda'talen' en de gesproken Zoeloetaal of de ‘taal van de mandoline’, maar het zijn wel specifieke manieren van ‘muzikaal spreken’ die – net als een gesproken taal – gebonden zijn aan een bepaalde regio. Het feit dat ik de maskanda'talen' nog steeds niet uit elkaar kan houden, komt misschien omdat ik naar de verkeerde kenmerken luister, net zoals ik vooringenomenheden heb over de gesproken Zoeloetaal die mij hinderen de taal te begrijpen en uiteindelijk misschien te leren.
Ik ben er al wel achter dat ik met mijn goeiedag, dankjewel, sorry, hoe heet je, aangenaam kennis te maken en waar is de bushalte meer Zoeloe kan dan de meeste witten hier. Ook dat verbaast me en ergert me. Zo wordt het natuurlijk nooit wat met die regenboognatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten