woensdag 24 juli 2013

Democratie

Ik had gisteren een afspraak met maskandagitarist Bongani Nkwanyana in het Park Station, een van de grotere treinstations in Johannesburg. Ik vind treinstations altijd leuk. Heel veel mensen in transit: ze lopen, slenteren, rennen,  zien elkaar weer na lange tijd, begroeten elkaar in het voorbijgaan, of nemen afscheid. Al die ontmoetingen stijgen op naar het hoge plafond van een stationshal waar ze een homogeen geroezemoes vormen. Het is altijd druk op een groot station, en toch ook altijd rustig.

Nkwanyana is niet zomaar een maskandi, hij is ook politicus. Al in de late jaren 90, toen Nelson Mandela aftrad en Thabo Mbeki het stokje overnam, verloor hij zijn vertrouwen in het ANC als een regeringspartij die alle Zuid-Afrikanen kan vertegenwoordigen. Hij ging niet bij de Inkatha Freedom Party (IFP), wat elke rechtgeaarde Zoeloe zou doen, maar vervoegde zich bij de Democratic Alliance (DA). Oei Oei Oei Oei Oei. Dat was vragen om moeilijkheden, dat wist hij ook wel. 

De DA is voortgekomen uit een fusie van de (witte) anti-apartheids Progressive Party en de nog veel wittere gefatsoeneerde nakomer van de Nasionale Party: de architecten van de apartheid. Een zwarte man die zich daarbij aansluit kan rekenen op scheldkanonades (verrader, coconut, teaboy, de ancestors zullen je vervloeken) en zelfs doodsbedreigingen. Hij meent dat de staatsmedia (SABC) en het Zoeloeradiostation Ukhozi FM zijn muziek niet willen uitzenden omdat hij zijn zienswijzen ook in zijn liedjes ventileert. Hij neemt het op de koop toe.  

Hij is de eerste maskandi die ik spreek die dwars door president Zuma heenkijkt. Bijna alle maskandi die ik ken maken liedjes die Zuma prijzen als eerste Zoeloepresident van het land. Een man met wie je zaken kan doen, een man die het leven van de Zoeloe kent en er voor opkomt: het hoeden van vee, het onderhouden van een familie, het opvoeden van kinderen, gevangen zitten op Robbeneiland. Hij heeft het allemaal doorgemaakt. Zijn voorganger Mbeki, de intellectueel, las alleen maar boeken. Dat is valsspelen. Lezen over iets ontslaat van je de noodzaak om het daadwerkelijk te ondergaan. Hoe kun je dan een land regeren?

Nkwanyana, nu raadslid voor de gemeente Johannesburg namens de DA, lacht hartelijk om die argumenten. “Zuma kan alleen maar stuks vee tellen”, zegt hij. “Voor de rest heeft hij geen flauw idee. Hij komt alleen op voor de belangen van zijn eigen clan en zijn eigen groep en doet geen enkele poging om ook andere Zuid-Afrikanen te vertegenwoordigen.” Zoiets heb ik een zelfverklaarde patriarchale Zoeloeman  nog nooit over Zuma horen zeggen. Maar wat denkt hij dan over die beruchte voorganger van de DA: de Nasionale Party? “Laat daar geen misverstand over bestaan”, zegt hij. “Apartheid is het ergste wat we ooit gehad hebben, maar de situatie waarin we nu zitten, met de corruptie en de incompetentie, dat is niet waarvoor we gevochten hebben. Onderwijs, zorg, infrastructuur, veiligheid, het is allemaal slechter dan het was, zelfs voor zwarten. En uiteindelijk gaat het om het kunnen afleggen van verantwoording. Daarin faalt de huidige regering volkomen.”

Het lijkt wel of ik mijn hoog opgeleide links-liberale vrienden hoor praten, maar Nkwanyana moest na de lagere school aan het werk in restaurants in Durban om zijn familie te helpen onderhouden. Hij gelooft nog steeds in de macht van de voorvaderen en houdt er traditionele Zoeloe leefwijzen op na. Dankzij een avondschool heeft hij zijn vaardigheden (waaronder zijn vloeiende Engels) later kunnen bijspijkeren. “Het gaat allemaal om opleiding”, zegt hij. “Ik heb uiteindelijk tot 1000 leren tellen, maar de meeste mensen in mijn omgeving kunnen maar tot 10 tellen.”

zondag 21 juli 2013

Pockets

Bij Grant en Angus in de achtertuin heb ik mijn eigen cottage (een pondok, zou mijn familie zeggen) met uitzicht op de skyline van Johannesburg.



Ik heb een beetje een cultural shock. Grant had Beethoven opstaan toen hij me gisteren van de luchthaven kwam halen en mijn pondok heeft vloerverwarming. Tjesus, wat is dat lekker. Het is koud hier, op 1800 meter boven zeeniveau midden in de winter. Het licht is kraakhelder en de lucht is ijl en staat stil, zoals altijd omstreeks deze tijd van het jaar.
Beethoven na maskanda en vloerverwarming na een houtvuurtje in een hutje waarbij iemand van een longontsteking probeert te genezen, voelt ook raar, misschien juist omdat het zo lekker is. OK, ik zal ophouden met problematiseren.

We gingen eten bij Susan, een goede vriendin van Grant. Ze is een jaar of vijf ouder dan wij en studeerde piano aan de Universiteit van de Witwatersrand in de late jaren 80, toen het apartheidsregime wanhopige en uiterst gewelddadige pogingen deed de segregatiemechanismen in stand te houden. Haar verhalen over die tijd lijken wel een spionageverhaal.

Er waren geheime vergaderingen waarvoor ze drie keer van auto moest wisselen om er ongezien te komen. Telefoongesprekken hield ze altijd in codetaal omdat ze hoorbaar afgetapt werden. Vrienden van haar ouders hadden een onderduikplek voor voortvluchtige ANC-leden. Protesten tegen het regime waaraan ze deelnam eindigden steevast met traangas en rubberkogels [Ze imiteert het Afrikaner accent van de politie: “Joe hiv toe minits toe dispurrrrse”], en daartussen in studeerde ze piano: Chopin, Beethoven, Brahms. Ik vind het moeilijk om het niet te romantiseren. Het lijkt zo spannend en zo de moeite waard om voor te vechten. Maar het was natuurlijk vooral heel naar en angstig.

Ik herinner me nog levendig hoe het Zuid-Afrikaanse traangas en de rubberkogels in de jaren 80 op de voorpagina’s van onze Nederlandse kranten stonden. Op school werd uitgebreid aandacht besteed aan de Struggle. Grant, even oud als ik, wist van niets. Het daagde hem pas dat er iets helemaal niet in orde was met de manier waarop de overheid met zijn burgers omging toen hij zelf ging studeren in de vroege jaren 90. Tegen die tijd was veel apartheidsbeleid al in een fase van ontmanteling. In 1994 werd Mandela president.

Ik kan het me zo moeilijk voorstellen. Alle media waren gecensureerd, maar hoe kun je nou niet zien dat er iets mis is als een strand, een woonwijk, of een bankje verboden terrein is voor sommige mensen op basis van huidskleur? Toch is het voor mij waarschijnlijk makkelijk praten. Voor een kind is alles normaal en Grant ging naar privéscholen. Die stonden niet onder invloed van de staat, en waren niet gesegregeerd. De weinige zwarte Zuid-Afrikanen die er het geld voor hadden en diplomatenkinderen uit andere Afrikaanse landen gingen daar naar school. Gek dat er ook in dat opzicht van die ‘pockets’ bestonden waarbij mensen die in de ene pocket zaten geen idee hadden van wat er in de andere pocket gebeurde.

Confereren

Elke academicus weet dat conferenties niet alleen leuk zijn voor kennisuitwisseling, maar ook voor de heftige discussies (daar zijn Zuid-Afrikanen met hun problematische geschiedenis kampioenen in!) en om iedereen weer te ontmoeten. Wat was het leuk iedereen weer te zien op de conferentie van SASRIM, de Zuid-Afrikaanse musicologenclub, dit jaar in de Oost-Kaap. Een hoogleraar uit Stellenbosch vertrouwde me toe dat hij dat eigenlijk nog nergens anders op een conferentie had gezien: dat je voorafgaand aan een praatje ook lekker met elkaar kunt gaan zitten giechelen over iets. We waren allemaal een beetje vrolijk regressief, zonder dat het de inhoudelijke diepgang in de weg zat.

Mijn voornaamste giechelpartners waren Igz en Nishlyn. Ik had ze al twee jaar niet gezien, dus dat was een heel gezellige reünie.
 
 We stopten ons vol met bruine gemberkoekjes, en nadat we ons aldus op de foto hadden laten zetten merkte Nishlyn op dat mijn tong bruin geworden is door al dat geouwehoer in Zoeloe. Ohhhhhh.

En we maakten een uitstapje naar de Indische Oceaan, die ik over een maand van de Aziatische kant ga bekijken. Maar hier nog even aan de Kaap.


dinsdag 16 juli 2013

Vriendschap

Moeilijk om te kiezen waarover ik wil bloggen. Er staat nog een vergelijking tussen Downton Abbey en het oude (witte) geld van de Zuid-Afrikaanse middenklasse op stapel, want de overeenkomsten zijn legio. En mijn bezoek aan het dorp van mijn vriendin gister was ook heel heftig. 
De onoverbrugbaarheid van die werelden is al vaker onderwerp geweest van mijn overpeinzingen, maar het begint me steeds meer bezig te houden omdat ik steeds verder gepositioneerd raak in de Zuid-Afrikaanse samenleving; ik neem steeds minder een tussenpositie in. Dat komt omdat ik steeds meer voel hoe de ongelijkheid van menselijke verhoudingen alles doordringt wat er is: van bestedingsmogelijkheden, opleidingsmogelijkheden en mobiliteit tot ervaringen van vrijheid, vriendschap en liefde. En ik ben deel van die ongelijkheid; ik kan me er niet aan onttrekken.

Ik wil mensen gewoon als mensen zien, zonder acht te slaan op hoe ze eruit zien, wat ze kunnen, verdienen, eten, of zeggen. Maar ik realiseer me dat dat een luxe is. Ik kan het me veroorloven omdat ik me niet bezig hoef te houden met mijn dagelijkse levensbehoeften. Mensen in minder bevoorrechte posities hebben die luxe niet. Zij hebben vrienden, een huwelijk, geld en cadeautjes nodig om de volgende dag te halen. Ik word ongelukkig als ik het gevoel heb dat mijn relatie met iemand weer eens gebaseerd lijkt op de aantallen briefjes van 100 rand die hij of zij uit mijn zak kan toveren, want ik kan geen ‘nee’ zeggen, en dat weet iedereen. ‘Zij’ zien ‘mij’ niet gewoon als mens, ze zien me ook als een grote witte zak met geld en status.

Ik leg me er langzaam bij neer; ik zou hetzelfde doen. Mijn ongemak over de functionaliteit van mijn vriendschappen (en de liefdesrelatie die ik hier gehad heb) komt wellicht alleen maar voort uit een onwerkelijk ideaal van witte mensen zonder god en met een geïnternaliseerde moraal: onvoorwaardelijke vriendschap. Het is een gotspe; ook in Nederland zijn vriendschappen en huwelijken tot op zekere hoogte functioneel. Dat hoeft gehechtheid en betrokkenheid niet uit te sluiten. Welcome to the real world, Barbara.

Bij mijn zieke vriendin die ik gisteren opzocht is dat spanningsveld tussen functionaliteit en gehechtheid altijd het grootst. En het spanningsveld tussen ‘de ander’ zijn en ‘samen iets delen’ ook. Ik schat dat ze van mijn leeftijd is, we zijn allebei muzikaal, we zijn allebei vrouw en voor de rest zijn onze levens onvergelijkbaar. Ze neemt me mee in alles wat ze doet, en ze gebruikt me, en ik haar, voor doelen die ons het leven makkelijker maken. Dat was ook gisteren weer zo.

Ze is er slecht aan toe; ze zag er tien jaar ouder uit dan toen ik haar voor het laatst zag. Ze kan door haar ziekte niet werken, dus ze heeft geen cent. We hebben samen zitten huilen, en ook dat is voor mij iets anders dan voor haar. Ik weet dat er in veel Zuid-Afrikaanse gemeenschappen – de Zoeloe niet het minst – een taboe rust op huilen. Mannen doen dat überhaupt niet, vrouwen alleen bij hoge uitzondering. Kinderen wordt acuut gesommeerd op te houden als ze het op een brullen zetten (wel zo lekker rustig trouwens). ‘Ik huil niet’ zei mijn vriendin, terwijl de tranen over haar wangen rolden. ‘Er zijn tranen omdat ik zo blij ben jou te zien. Ik huil niet.’ Maar ik moest ook huilen. ‘Don’t cry’ zei ze ferm. ‘Don’t cry, Barbra, don’t cry’, en ik heb in de afgelopen jaren geleerd dat dat een vorm van troosten is. Dus ik hield er braaf mee op, en ging in op haar verzoek om de doktersrekening te betalen.

Daarna werd het een heel gezellige middag. We haalden een krat bier bij het plaatselijke winkeltje en het hele dorp kwam langs om mij te bekijken. Sommige mensen daar kenden me al. ‘Barbara, wat ben je dik geworden.’ Ja, ik weet het. Er moet echt een paar kilo af. ‘Eish, eish, Barbra, you have gained. You have become so beautiful now!’ OK, ik moet toch maar naar Zuid-Afrika emigreren. Ik gedij beter in dit schoonheidsideaal.



En toch was het ook wederzijds aapjes kijken. Zoals altijd kreeg ik een overweldigende hoeveelheid huwelijksaanzoeken, die voor mijn gevoel het grapjesniveau voorbijgaan. Het houdt niet op, ook al heb je aangegeven niet geïnteresseerd te zijn. ‘I love you. I want to marry you.’ Ik zeg dan altijd keihard dat ze de lobola toch niet kunnen betalen.  Wie kaatst kan de bal verwachten. Ik had een tamelijk venijnige discussie met een dronken kerel over het verschil tussen een umuntu (mens) en een umlungu (witte). Hij beweerde dat abantu en abelungu elkaar uitsluiten. Ik vond dat ik het recht heb om naast een witte ook een mens te zijn. En ik heb – ondanks de huwelijksaanzoeken –  schandalig zitten flirten met een van de neven, die later bleek in de bak gezeten te hebben voor een roofoverval. Eish. Wat een mooie man.

Aan het eind van de middag kwam iedereen ons uitzwaaien, nog 10 meter in de auto meerijden, stoppen, nog meer zwaaien, nog weer meerijden, en toen kwam dat onbehagen weer terug. ‘Wat heb je me een trots gegeven’, zei mijn vriendin. ‘Kijk nou naar al die mensen. Ze komen allemaal voor jou. Je maakt me trots.’ Ik vond het niet prettig; ik wil gewoon vriendinnetjes zijn, zonder witheid en geld en weldoenerschap. Maar ik snap ook dat dat niet mogelijk is.

zondag 14 juli 2013

Verlies

En weer loop ik tegen de grenzeloosheid van dit medium op. Een blog is zo’n geweldige manier om dingen te delen met anderen. Leuke dingen, minder leuke dingen, moeilijke dingen, interessante dingen, maar die dingen zijn niet alleen mijn dingen, maar ook die van anderen. En elke idioot die Nederlands of Afrikaans kan, kan het lezen. 

In de etnografie zijn er strenge regels voor het spreken over en namens anderen, en dat is maar goed ook, want voor je het weet ga je – met alle goede bedoelingen – over andermans grenzen heen. Spreken, schrijven, of foto’s maken over een ander is macht uitoefenen over een ander, ook als je niet op macht uit bent, want je bepaalt, of ontzegt hem/haar, daarmee de mogelijkheden zichzelf te vertegenwoordigen. Boeken zijn er over vol geschreven.

Over leuke dingen is het leuk bloggen, maar treurige dingen wil ik ook graag delen. Toch kan dat niet altijd, om bovengenoemde redenen. Het is niet aan mij om andermans leed op het internet te pleuren, zeker niet als er een taboe op rust. Dus na lang nadenken doe ik het geanonimiseerd.

Eén van mijn vrienden is ziek. Ze heeft Durban verlaten en zit met een longontsteking in haar dorpje: thuis, ekhaya. Ze is naar de dokter geweest; de dokter heeft medicijnen voorgeschreven; het is niet duidelijk of ze aanslaan. Ik weet wat dat betekent. Zij weet wat dat betekent. En we weten van elkaar dat we weten wat dat betekent. We hebben donderdagmorgen aan de telefoon samen verschrikkelijk zitten huilen. Maar we spreken niets uit.

Met andere vrienden die haar ook kennen spreek ik wel over haar longontsteking en dat ze thuis zit. Dan weten ze genoeg. Ze vertellen me dat zij degene was die weigerde me als vreemdeling, als ander, te zien. Ze trok me mee in alles wat deel uitmaakte van haar dagelijks leven. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, en dat is het ook, alleen doet bijna niemand dat ooit. “Door haar gingen we jou meer als umuntu (mens) zien en minder als umlungu (witte)”, zei één van hen.

Ik merkte dat we over haar spraken alsof ze er al niet meer is en dat maakte me ontzettend verdrietig. Dus ik besloot vrijwel meteen om haar op te zoeken in haar dorpje. Ik weet immers niet wanneer ik weer in Zuid-Afrika ben. Maandag ga ik een dag op en neer, met Selby, via de township om haar dochter mee te nemen.

En ik twijfel er enorm over. Doe ik het voor haar? Of doe ik het voor mezelf? Hoe tref ik haar aan? En wat voor verwachtingen schep ik ermee? Ik heb haar op het hart gedrukt niets voor me te organiseren als ik kom, maar ik weet dat die boodschap aan dovemansoren gericht is. Ik heb maar alvast veel eten ingeslagen: porridge, worst, brood, bonen, fruit. Misschien niet eens voor haar, maar wel voor haar familie. Als je uit de stad komt, dan is dat wat je doet. 

Ik heb de afgelopen dagen veel in een rustige witte middenklasse-omgeving gezeten. Leuke lezingen, etentjes, uitstapjes in het heerlijke groene Durban, cappuccino in de warme winterzon. Daarover is het ook leuk bloggen, want de vanzelfsprekendheid waarmee deze middenklasse zijn voorrechten beschouwt, vind ik af en toe moeilijk te verdragen. Toch merk ik meer en meer dat ik er deel van ben, en dat het comfortabeler is om me in rond te bewegen dan in een Indiase townshipcultuur (hetgeen ik in 2009 maandenlang gepoogd heb) of met vrienden die zo weinig te makken hebben dat ze tegen me opzien om mijn witheid en mijn opleiding en mijn materiële welvaart. Ik merk dat ik er tegenop zie om morgen die ongelijkheid weer te ondergaan, ook al sta ik aan de bevoorrechte kant van de lijn, want die ongelijkheid wordt morgen in alle naakte rauwheid duidelijk.

vrijdag 12 juli 2013

God


Het moest er eens van komen. “Barbara”, vroeg Brenda me vandaag ernstig, “are you going to church?” Nu had ik in een grijs verleden een bijna-schoonfamilie in dit land, die me – uit oprechte zorg voor mijn zieleheil – wel vaker dit soort vragen stelde. Dus ik heb een fopspeen: “I sing in church.” Het is geen leugen. Als God bestaat, dan kan ik hem wat dat betreft recht in z’n transcendente ogen kijken.

Maar Brenda laat zich niet afpoeieren en stelt de vragen die de bijna-schoonfamilie ooit wijselijk liet liggen: “How often?”. Eeuuuh, tja, een paar keer per jaar… Eish, eish, geloof ik dan niet in God? En ik realiseer me opnieuw – net als destijds bij de bijna-schoonfamilie – dat ik het niet over mijn lippen kan krijgen: I don’t believe in God. Ik zou Brenda groot verdriet doen en bovendien een enorme hoop gezeur aan mijn kop krijgen.

Dus ik huichel eromheen: ik vind de beschrijving van God als Liefde heel mooi, want het gaat erom hoe je met elkaar omgaat. Voor mij gaat het om god als liefde in de mensen. Pfffff. Brenda is het met me eens, goddank, en dan neemt het gesprek een rare wending.

“Jij hebt je leven op orde” zegt ze. “Jij bent geörganiseerd. We, black people, we are so chaotic. We need God to sort us out.” Ik kijk haar verbijsterd aan; ik weet gewoon echt niet wat ik zeggen moet. “Weet je wel, met mannen!” gaat Brenda verder. “Als wij een man zien, dan lopen we er als een idioot achteraan en we laten ons slecht behandelen, en ons leven overhoop halen. Jou zou dat nooit overkomen.” Ik begin opgelucht te lachen: die aanname kan ik met het grootste gemak ontkrachten, en ik begin haar met verve te vertellen over het meest recente debacle in mijn liefdesleven.

Het maakt niet uit wat ik zeg. Brenda gelooft me niet. Ik heb mijn leven op orde, zwarte mensen niet. Punt. Ik word er bijna kwaad van. En het doet me wederom denken aan mijn uit een lage hindoekaste ontsnapte, tot Jezus bekeerde bijna-schoonfamilie. Mijn ex suggereerde namelijk hetzelfde als Brenda. Witte mensen hebben geen God meer nodig. Ze hebben de regels die bij een onderwerping aan God horen volledig geïnternaliseerd: niet stelen, niet slaan, aardig zijn, eerlijk zijn, noem ze maar op. Dat is waar. Ik ben als atheïst opgevoed, maar met een overweldigende hoeveelheid moraliteit. Dat maakt witte mensen in de ogen van veel Zuid-Afrikanen paradoxaal genoeg zielloos: ze leven niet meer naar hun impulsen, waarbij ze een macht buiten zichzelf verantwoordelijk kunnen maken voor hun handelen. Ze leven alleen nog maar naar regels, die weliswaar goed en netjes zijn, maar ook niet echt menselijk. Lullig doen, liegen, stelen, en slaan doen we namelijk allemaal wel eens, maar witten met een geïnternaliseerde moraal zijn daar blind voor geworden en achten zichzelf onfeilbaar, met alle gevolgen van dien. Het is een logica waar ik weer even aan herinnerd werd vandaag. Misschien durf ik daarom niet te zeggen dat ik niet in God geloof. 

Van links naar rechts: Brenda, Dennis en Phumzile
 

donderdag 11 juli 2013

Ngisaphila



In het vliegtuig heb ik hard op mijn Zoeloe zitten oefenen. Toen ik hier langer zat, in 2008 en 2009, had ik elke week les op de universiteit: alle grammatica gehad (wel 15 declinaties en alles verbuigt mee), schrijven, spreken, een woordenschat van duizenden woorden. Mijn beheersing van de taal is het rudimentaire stadium nooit ontstegen, maar met een beetje oefenen komt dat wat ik weet ook vrij snel weer terug. Brenda en Phumzile helpen me met oefenen.

Gisteren trof ik Njabulo in het BAT Centre. Daar heeft hij een winkeltje waar hij West-Afrikaanse trommels verkoopt, en daar treedt hij vaak op als drummer. Het gaat goed met hem. Hij speelt mee met de vermaarde maskandaster Phuzekhemisi, die hem mee op tournee naar de VS wil nemen, en zijn winkeltje gaat binnenkort online, zodat hij ook orders van buiten Durban binnen kan krijgen. Toch heeft hij, net als alle musici, moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, en hij wil maar niet van me aannemen dat dat in Europa voor de meeste musici niet anders is.

We besloten naar Florida Road te gaan; daar heb je gezellige restaurantjes en we wandelden van de haven naar de taxibusjesstandplaats. Onderweg kwamen we wel vijf mensen tegen die hij kent (Durban is wat dat betreft net Utrecht) en als je iemand tegenkomt dan begroet je elkaar in Zoeloe heel uitvoerig, waarbij je elkaar steeds antwoordt. Sawubona (wij zien je) – Yebo (ja) – Unjani? (hoe gaat het met je?) – Ngisaphila (ik leef). Wena unjani? (hoe gaat het met jou?) – Ngisaphila nami (ik leef ook) – Ngijabula ukukwazi (ik ben blij je te ontmoeten) – enz. Je gaat niet verder met een gesprek voordat je door de begroeting heen bent, anders ben je heel onbeleefd. Die begroeting is dus één van de weinige dingen waarover ik niet meer hoef na te denken. Die rolt er gewoon uit, en daar ben ik heel trots op.

De eerste van Njabulo’s kennissen die we tegenkwamen begon hartelijk te schateren toen ik Ngisaphila zei. Hij lachte een enorme gouden voortand bloot. “Ngiiiisaaaaphiiiiiilaaaa” bauwde hij me na. “Het lijkt wel of je het van papier leest.” “Dat is ook zo” zei ik. Ik kan Zoeloe eigenlijk niet onthouden en reproduceren als ik geen woordbeeld in mijn hoofd heb. “Wij zeggen het niet zo” legde de gouden voortand uit. “Je moet het zachter zeggen. Door de manier waarop jij het uitspreekt lijkt het net alsof je me op wilt eten.” “Ja, zo zit ik een beetje in elkaar,” zei ik. “Sommige mensen schrikken zich daar een hoedje van.” “Ik schrik er niet van,” zei de gouden voortand, “maar zeg het iets afwachtender, iets dichter bij jezelf en iets minder direct naar de ander: Ngsaphiiil…”

Dit is de beste Zoeloeles die ik ooit heb gehad, dacht ik bij mezelf, en ik bedankte de gouden voortand uitvoerig voor zijn advies. In Zoeloe zitten niet alleen klikklanken, maar ook veel lucht en slis en aspiratie. Die klanken vind ik bijzonder, dus die loop ik enorm te overdrijven. Dan klinkt het als Zoeloe voor mij. Maar voor een Zoeloe klinkt het als een karikatuur en in mijn ijver en enthousiasme ben ik net een jonge hond die tegen iedereen op aan het springen is. Er zitten zoveel non/verbale aspecten aan een taal, en die vertellen me wat over hoe mensen (onder wie ikzelf) zich tot elkaar verhouden. Dat heet 'cultuur' geloof ik. Leuk.