En weer loop ik tegen de grenzeloosheid van dit medium op.
Een blog is zo’n geweldige manier om dingen te delen met anderen. Leuke dingen,
minder leuke dingen, moeilijke dingen, interessante dingen, maar die dingen
zijn niet alleen mijn dingen, maar ook die van anderen. En elke idioot die
Nederlands of Afrikaans kan, kan het lezen.
In de etnografie zijn er strenge
regels voor het spreken over en namens anderen, en dat is maar goed ook, want
voor je het weet ga je – met alle goede bedoelingen – over andermans grenzen
heen. Spreken, schrijven, of foto’s maken over een ander is macht uitoefenen over
een ander, ook als je niet op macht uit bent, want je bepaalt, of ontzegt
hem/haar, daarmee de mogelijkheden zichzelf te vertegenwoordigen. Boeken zijn
er over vol geschreven.
Over leuke dingen is het leuk bloggen, maar treurige dingen
wil ik ook graag delen. Toch kan dat niet altijd, om bovengenoemde redenen. Het
is niet aan mij om andermans leed op het internet te pleuren, zeker niet als er
een taboe op rust. Dus na lang nadenken doe ik het geanonimiseerd.
Eén van mijn vrienden is ziek. Ze heeft Durban verlaten en
zit met een longontsteking in haar dorpje: thuis, ekhaya. Ze is naar de dokter
geweest; de dokter heeft medicijnen voorgeschreven; het is niet duidelijk of ze
aanslaan. Ik weet wat dat betekent. Zij weet wat dat betekent. En we weten van
elkaar dat we weten wat dat betekent. We hebben donderdagmorgen aan de telefoon
samen verschrikkelijk zitten huilen. Maar we spreken niets uit.
Met andere vrienden die haar ook kennen spreek ik wel over
haar longontsteking en dat ze thuis zit. Dan weten ze genoeg. Ze vertellen me
dat zij degene was die weigerde me als vreemdeling, als ander, te zien. Ze trok
me mee in alles wat deel uitmaakte van haar dagelijks leven. Alsof het de
normaalste zaak van de wereld was, en dat is het ook, alleen doet bijna niemand
dat ooit. “Door haar gingen we jou meer als umuntu (mens) zien en minder als
umlungu (witte)”, zei één van hen.
Ik merkte dat we over haar spraken alsof ze er al niet meer
is en dat maakte me ontzettend verdrietig. Dus ik besloot vrijwel meteen om
haar op te zoeken in haar dorpje. Ik weet immers niet wanneer ik weer in
Zuid-Afrika ben. Maandag ga ik een dag op en neer, met Selby, via de township
om haar dochter mee te nemen.
En ik twijfel er enorm over. Doe ik het voor haar? Of doe ik
het voor mezelf? Hoe tref ik haar aan? En wat voor verwachtingen schep ik
ermee? Ik heb haar op het hart gedrukt niets voor me te organiseren als ik kom,
maar ik weet dat die boodschap aan dovemansoren gericht is. Ik heb maar alvast
veel eten ingeslagen: porridge, worst, brood, bonen, fruit. Misschien niet eens
voor haar, maar wel voor haar familie. Als je uit de stad komt, dan is dat wat
je doet.
Ik heb de afgelopen dagen veel in een rustige witte
middenklasse-omgeving gezeten. Leuke lezingen, etentjes, uitstapjes in het
heerlijke groene Durban, cappuccino in de warme winterzon. Daarover is het ook
leuk bloggen, want de vanzelfsprekendheid waarmee deze middenklasse zijn
voorrechten beschouwt, vind ik af en toe moeilijk te verdragen. Toch merk ik
meer en meer dat ik er deel van ben, en dat het comfortabeler is om me in rond
te bewegen dan in een Indiase townshipcultuur (hetgeen ik in 2009 maandenlang
gepoogd heb) of met vrienden die zo weinig te makken hebben dat ze tegen me
opzien om mijn witheid en mijn opleiding en mijn materiële welvaart. Ik merk
dat ik er tegenop zie om morgen die ongelijkheid weer te ondergaan, ook al sta
ik aan de bevoorrechte kant van de lijn, want die ongelijkheid wordt morgen in
alle naakte rauwheid duidelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten