donderdag 11 juli 2013

Ngisaphila



In het vliegtuig heb ik hard op mijn Zoeloe zitten oefenen. Toen ik hier langer zat, in 2008 en 2009, had ik elke week les op de universiteit: alle grammatica gehad (wel 15 declinaties en alles verbuigt mee), schrijven, spreken, een woordenschat van duizenden woorden. Mijn beheersing van de taal is het rudimentaire stadium nooit ontstegen, maar met een beetje oefenen komt dat wat ik weet ook vrij snel weer terug. Brenda en Phumzile helpen me met oefenen.

Gisteren trof ik Njabulo in het BAT Centre. Daar heeft hij een winkeltje waar hij West-Afrikaanse trommels verkoopt, en daar treedt hij vaak op als drummer. Het gaat goed met hem. Hij speelt mee met de vermaarde maskandaster Phuzekhemisi, die hem mee op tournee naar de VS wil nemen, en zijn winkeltje gaat binnenkort online, zodat hij ook orders van buiten Durban binnen kan krijgen. Toch heeft hij, net als alle musici, moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, en hij wil maar niet van me aannemen dat dat in Europa voor de meeste musici niet anders is.

We besloten naar Florida Road te gaan; daar heb je gezellige restaurantjes en we wandelden van de haven naar de taxibusjesstandplaats. Onderweg kwamen we wel vijf mensen tegen die hij kent (Durban is wat dat betreft net Utrecht) en als je iemand tegenkomt dan begroet je elkaar in Zoeloe heel uitvoerig, waarbij je elkaar steeds antwoordt. Sawubona (wij zien je) – Yebo (ja) – Unjani? (hoe gaat het met je?) – Ngisaphila (ik leef). Wena unjani? (hoe gaat het met jou?) – Ngisaphila nami (ik leef ook) – Ngijabula ukukwazi (ik ben blij je te ontmoeten) – enz. Je gaat niet verder met een gesprek voordat je door de begroeting heen bent, anders ben je heel onbeleefd. Die begroeting is dus één van de weinige dingen waarover ik niet meer hoef na te denken. Die rolt er gewoon uit, en daar ben ik heel trots op.

De eerste van Njabulo’s kennissen die we tegenkwamen begon hartelijk te schateren toen ik Ngisaphila zei. Hij lachte een enorme gouden voortand bloot. “Ngiiiisaaaaphiiiiiilaaaa” bauwde hij me na. “Het lijkt wel of je het van papier leest.” “Dat is ook zo” zei ik. Ik kan Zoeloe eigenlijk niet onthouden en reproduceren als ik geen woordbeeld in mijn hoofd heb. “Wij zeggen het niet zo” legde de gouden voortand uit. “Je moet het zachter zeggen. Door de manier waarop jij het uitspreekt lijkt het net alsof je me op wilt eten.” “Ja, zo zit ik een beetje in elkaar,” zei ik. “Sommige mensen schrikken zich daar een hoedje van.” “Ik schrik er niet van,” zei de gouden voortand, “maar zeg het iets afwachtender, iets dichter bij jezelf en iets minder direct naar de ander: Ngsaphiiil…”

Dit is de beste Zoeloeles die ik ooit heb gehad, dacht ik bij mezelf, en ik bedankte de gouden voortand uitvoerig voor zijn advies. In Zoeloe zitten niet alleen klikklanken, maar ook veel lucht en slis en aspiratie. Die klanken vind ik bijzonder, dus die loop ik enorm te overdrijven. Dan klinkt het als Zoeloe voor mij. Maar voor een Zoeloe klinkt het als een karikatuur en in mijn ijver en enthousiasme ben ik net een jonge hond die tegen iedereen op aan het springen is. Er zitten zoveel non/verbale aspecten aan een taal, en die vertellen me wat over hoe mensen (onder wie ikzelf) zich tot elkaar verhouden. Dat heet 'cultuur' geloof ik. Leuk.   

Geen opmerkingen: