In het vliegtuig heb ik
hard op mijn Zoeloe zitten oefenen. Toen ik hier langer zat, in 2008 en 2009,
had ik elke week les op de universiteit: alle grammatica gehad (wel 15 declinaties en alles verbuigt mee), schrijven, spreken, een woordenschat van duizenden
woorden. Mijn beheersing van de taal is het rudimentaire stadium nooit
ontstegen, maar met een beetje oefenen komt dat wat ik weet ook vrij snel weer
terug. Brenda en Phumzile helpen me met oefenen.
Gisteren trof ik Njabulo
in het BAT Centre. Daar heeft hij een winkeltje waar hij West-Afrikaanse
trommels verkoopt, en daar treedt hij vaak op als drummer. Het gaat goed met
hem. Hij speelt mee met de vermaarde maskandaster Phuzekhemisi, die hem mee op
tournee naar de VS wil nemen, en zijn winkeltje gaat binnenkort online, zodat
hij ook orders van buiten Durban binnen kan krijgen. Toch heeft hij, net als
alle musici, moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, en hij wil maar niet
van me aannemen dat dat in Europa voor de meeste musici niet anders is.
We besloten naar Florida
Road te gaan; daar heb je gezellige restaurantjes en we wandelden van de haven
naar de taxibusjesstandplaats. Onderweg kwamen we wel vijf mensen tegen die hij
kent (Durban is wat dat betreft net Utrecht) en als je iemand tegenkomt dan
begroet je elkaar in Zoeloe heel uitvoerig, waarbij je elkaar steeds
antwoordt. Sawubona (wij zien je) – Yebo (ja) – Unjani? (hoe gaat het met je?)
– Ngisaphila (ik leef). Wena unjani? (hoe gaat het met jou?) – Ngisaphila nami
(ik leef ook) – Ngijabula ukukwazi (ik ben blij je te ontmoeten) – enz. Je gaat
niet verder met een gesprek voordat je door de begroeting heen bent, anders ben
je heel onbeleefd. Die begroeting is dus één van de weinige dingen waarover ik
niet meer hoef na te denken. Die rolt er gewoon uit, en daar ben ik heel trots
op.
De eerste van Njabulo’s
kennissen die we tegenkwamen begon hartelijk te schateren toen ik Ngisaphila
zei. Hij lachte een enorme gouden voortand bloot. “Ngiiiisaaaaphiiiiiilaaaa” bauwde
hij me na. “Het lijkt wel of je het van papier leest.” “Dat is ook zo” zei ik.
Ik kan Zoeloe eigenlijk niet onthouden en reproduceren als ik geen woordbeeld
in mijn hoofd heb. “Wij zeggen het niet zo” legde de gouden voortand uit. “Je
moet het zachter zeggen. Door de manier waarop jij het uitspreekt lijkt het net
alsof je me op wilt eten.” “Ja, zo zit ik een beetje in elkaar,” zei ik. “Sommige
mensen schrikken zich daar een hoedje van.” “Ik schrik er niet van,” zei de
gouden voortand, “maar zeg het iets afwachtender, iets dichter bij jezelf en
iets minder direct naar de ander: Ngsaphiiil…”
Dit is de beste Zoeloeles
die ik ooit heb gehad, dacht ik bij mezelf, en ik bedankte de gouden voortand
uitvoerig voor zijn advies. In Zoeloe zitten niet alleen klikklanken, maar ook veel
lucht en slis en aspiratie. Die klanken vind ik bijzonder, dus die loop ik
enorm te overdrijven. Dan klinkt het als Zoeloe voor mij. Maar voor een Zoeloe
klinkt het als een karikatuur en in mijn ijver en enthousiasme ben ik net een
jonge hond die tegen iedereen op aan het springen is. Er zitten zoveel non/verbale aspecten
aan een taal, en die vertellen me wat over hoe mensen (onder wie ikzelf) zich tot elkaar verhouden. Dat heet 'cultuur' geloof ik. Leuk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten