woensdag 3 september 2008

B(r)oer

Het zijn zeldzame exemplaren in KwaZulu-Natal, maar ze zijn er wel: de Afrikaners. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, doel ik hiermee niet op de inheemse bevolking, maar op onze godvrezende, nederduitse broeders en zusters die vanaf ruwweg 1650 voet aan Kaapse wal zetten.

Deze Jorritsma’s, Feenstra’s en Taljaards zijn overigens net zo inheems als de Bantuvolkeren, waaruit Zuid-Afrika voor het grootste deel bestaat, want de Bantuvolkeren kwamen nog weer later. De oorspronkelijke bevolking - Koikoi (hottentotten) en San (bosjesmannen) - is net als in Australië en Noord-Amerika min of meer uitgeroeid.

Ik heb al eerder geschreven over mijn fascinatie voor de Afrikaanse taal, een ultracompact Nederlands met archaïsche woorden en verbuigingen. Maar de Afrikaners als bevolkingsgroep interesseren me ook mateloos. Daarbij val ik soms voor de verleiding ze in net zulke essentialistische termen te beschrijven als veel Afrikaners hun zwarte medemensen jarenlang beschreven. Bij voorbaat excuses dus. Het komt waarschijnlijk omdat ze zo dichtbij me staan.

Bovendien kom je in een B&B vaak een bepaald type mens tegen: kalende mannen op zakenreis die vrijwel allemaal Johan heten (sorry Johan) en hun leven ingericht lijken te hebben op centen, braai en honden. Brrrrr.

Ik kook mijn eten vaak in de gemeenschappelijke ruimte van Mackaya Bella, een heerlijke grote keuken waar het naar verse ananas ruikt (oooohhh Yogya) en die overloopt in een sfeervolle lounge met eettafels en een sofa voor de buis. Dat is leuk, want je komt er altijd mensen tegen op doorreis, vaak academici. De secretaris-generaal van de International Council for Traditional Music bijvoorbeeld, of een Indiase antropoloog of een Amerikaanse PhD-student die onderzoek doet naar de platinummijnbouw.

Maar vandaag zat er een Johan naar het Afrikaanse televisienieuws te kijken: ‘…die toesprak van hulle staashoof het nie vir die verwagte oskudding gesorg nie...’. Ik had me een dag eerder al een beetje aan hem lopen ergeren toen hij een lamentatie begon over de complexiteit van jazz. Ik probeer hier mijn elitaire veren van me af te schudden, maar met zo’n Johan in de buurt lukt dat natuurlijk nooit. Alles in mij werd weer intellectueel avant-gardistisch. Wat een bekrompen middenstander.

Hij sprong op toen ik binnenkwam met mijn paprika en uitje en zak met pasta, zijn halflege fles wijn al in zijn hand, duidelijk verlegen om wat aanspraak. Hij stond erop de rest van de fles met mij te delen en daar was ik niet te beroerd voor. Hij vertelde me dat hij het zo ‘baie wonderlik’ vond dat ik iets met muziek deed. Maar hij snapte absoluut niet wàt ik eigenlijk deed en ik moest het hem toch eens vertellen. Louise had zijn eten al voor hem klaargezet maar hij wachtte met opscheppen tot ik mijn ultrasnelle pastasaus in elkaar gedraaid had en schonk me nog eens bij.

Het was oprechte interesse in wat ik aan het doen was. Geen vieze-oude-mannen interesse, geen verveling, geen vooringenomen onbegrip. Hij wilde gewoon weten hoe het zat. Hoe was ik er toe gekomen om zoiets als muziek te gaan studeren? En dan geen praktijk maar theorie. ‘Baie wonderlik.’ Wie had daar dan allemaal voor betaald? ‘Je pa? Dat is lux.’ Hoe was ik dan in Zuid-Afrika terecht gekomen? Een jeugd in Indonesië? Goh. Is dat een mooi land? En Oxford. Baie lekker! Prachtige plek.

Begrijp me niet verkeerd, zei hij toen we mijn hele studietraject hadden langsgelopen, maar wat is nou de waarde van zoiets. Wat heb je nou bijgedragen aan de gemeenskap? Ik haalde een van mijn fopspenen uit mijn collectie – om zowel hem als mezelf zoet te houden, want ik krijg natuurlijk vaak genoeg zulke vragen vor mijn kiezen – en draaide een verhaal af over dat onderzoek een zoektocht is naar iets wat je noodzakelijkerwijs nog niet weet, anders is het geen onderzoek, dat voor sommige mensen de geschiedenis uitmaakt wat belangrijk onderzoek is, omdat anderen er ooit weer op voort kunnen bouwen, blablablablabla.

En terwijl ik aan het praten was, bedacht ik dat dit de enige manier voorwaarts is voor het inmiddels niet meer zo nieuwe Zuid-Afrika. Om de tafel gaan zitten en praten, informeren, reageren, vragen. Ook al snap je geen barst van elkaar. Nieuwsgierig blijven. Dat is wat deze man aan het doen was en ik vond hem opeens niet meer zo bekrompen.

Tot mijn verbazing hapte hij in de fopspeen. Dat is de reden waarom ik nooit een PhD ben gaan doen, zei hij, ik ben te ongeduldig, ik wil meteen de toepassing zien. Wat niet toegepast kan worden, vind ik luxe. En luxe is verkeerd. Maar natuurlijk zijn er mensen nodig zoals jij.

Ik voelde me een beetje verplicht om ook naar hem te informeren. Ik weet alleen dat hij bestuurskunde doceert aan een of andere polytechnicum in Kaapstad, maar hij scheen er niet echt behoefte aan te hebben om erover te praten. We hadden het over Indonesië en de Krakatau en de islam en Oxford, en spraken in een mix van Engels, Afrikaans en Nederlands. Verwante talen, verwante culturen en een tikkie meer begrip aan beide kanten.

Toen ik opstond om weer naar mijn appartement in het andere huis te gaan, stond hij op en drukte me met beide handen de hand. Je hebt al zo ontzettend veel meegemaakt, zei hij hartelijk, ‘Ek sal jou nooit vergeet nie…Nooit.’ Het klinkt nogal pathetisch als ik het zo opschrijf, maar er lag een soort gereformeerde beheerstheid overheen die zijn confessie heel onschuldig maakte.

Dus de hele avond dacht ik lekker: verrek wat heb ik eigenlijk al veel meegemaakt... Dat vergeet ik wel eens. En dan heb ik die goede man nog niet eens verteld over India en Albanië en Henk en mijn heupen. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik met een gerust hart onder de zoden kan. Niet dat ik dat wil, maar ik heb tenminste een goed gevuld leven geleefd als ik er niet meer ben. Net zoals er veel appel in een appeltaart moet zitten - ookal is die wel eens zuur - en geen lucht.

Die drang naar appel in de appeltaart is gigantisch in mij, dat weet ik, deels omdat die erin gepompt is bij mijn opvoeding, deels omdat ik zo in mekaar zit. En daar had ie bewondering voor. Het gaf hem een andere kijk op wat 'luxe' en wat 'nodig' is. Dat was de fopspeen waar hij in hapte. En ik voor de avond ook. Vanmiddag spreek ik Denis weer en die vertelt me weer glashelder wat luxe en wat noodzaak is. Nu wentel ik me nog even een mijn gevoel van luxueuze noodzaak voor mijn onderzoek naar maskanda.

Geen opmerkingen: