maandag 31 augustus 2009

Zoeloedans

Een Zoeloedans. Wat is dat eigenlijk? Je been gestrekt de lucht in slingeren en met een klap neer laten komen. Opspringen en plat op je billen landen. Over de grond tijgeren alsof je bezeten bent (en soms ben je dat ook).

Maar er is meer dat niet zo makkelijk in woorden te vatten is: armen die weten wat ze moeten doen als benen zus bewegen. Vier hoofden die synchroon naar links of rechts kijken. Allemaal dingen die ik helemaal niet kan. Gelukkig kan ik wel zingen.

Dus ik heb me laten verleiden om op een podium met een uitzinnig publiek van 200 man/vrouw met een Zoeloeband op te treden. Een hele dag maskandabands, allemaal in Zoeloeklederdracht en allemaal met een line-up van twee gitaren, basgitaar en drums en een geluidssysteem dat tot over de pijngrens van je gehoor gaat.

Het hele publiek deed mee; kwam geregeld zelf het podium op om een dansje te doen. Meezingen. Meeschreeuwen. Ululeren – dat klinkt heel vunzig, maar dat is gewoon een soort jodelen.

Er waren wel tien bands en niet toevalligerwijs waren wij de laatste, na een hele middag raggen en dansen. Ik werd na het eerste liedje van onze band het podium opgeroepen; als een spits voor de laatste ultieme minuten van een voetbalwedstrijd. Ik ben alleen geen spits. Niet in karakter en niet in capaciteiten. Dus dat was peentjes zweten daar achter dat gordijn.


Gelukkig hadden we met zijn allen even gebeden van tevoren.


Dat had ik wel nodig. En daarna dus gewoon maar meedoen. Opkomen en gaan met die banaan.






En iedereen vond het prachtig. Ik ook eigenlijk.







Integratie

Zaterdag waren Mageshen en ik in Eshowe, zo’n 150 km ten noorden van Durban, in het hart van het Zoeloekoninkrijk. Het is een prachtig heuvelgebied met zachtgroene suikerrietvelden die ondanks hun onplezierige geschiedenis lieflijk in de wind ruisen. Af en toe zie je een rond kleien hutje met een rieten dak en een koe en een paar kippen ernaast. Toooktoktok. Het gemoedelijke dorpsleven dat elke Zoeloe als het utopische pre-industriële verleden beschouwt. Geen uitbuiting maar gemeenschapszin. Geen ontheemding maar warme geborgen familiebanden. Totdat the white man de boel kwam verpesten.

In Eshowe is een museum in een oud Brits fort, een houten luchtbrug door de toppen van een bos naar een uitkijktoren




en een oud hotelletje waar ze excursies naar Zoeloedorpen organiseren.

We waren wat laat. De excursie was al vertrokken, maar misschien kon de dame die ze organiseerde ons nog wel ergens op komen pikken. Wij streken neer op de veranda en snoven het buitenleven op. Als townshipknul heeft Mageshen het niet zo op natuur. Er gebuert nooit wat, je krijgt modder op je schoenen en zand in je eten, als dat eten al te krijgen is. Maar op zo’n veranda is het lekker toeven.



In het hotel was een bar naar Brits model waar rugby gekeken werd. Een verzameling gedrongen Afrikaner rednecks zat onder luid gebral stevig aan het bier. In het zaaltje ernaast vond een vergadering plaats van de plaatselijke ANC partijbonzen, het type lagere ambtenaar dat vindt dat de wereld nu van hun is.

Af en toe kwamen mensen van beide groepen op de veranda een sigaretje roken, maar je zag ze nooit tegelijkertijd naar buiten komen, alsof er een ongeschreven code was. Wat een segregatie weer, was mijn eerste reactie. Maar Mageshen was het daar niet mee eens. Hoeveel Marokkanen en Surinamers zitten er op jouw universiteit, vroeg hij me. Niet veel, moest ik toegeven. Wat dat betreft is het in de Universiteit van KwaZulu-Natal beter geregeld. Daar zie je alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd, ookal socialiseren ze nog steeds gescheiden. Het gaat om zichtbaarheid, zei Mageshen. In dit hotel zie je hoe gesegrereerd de groepen zijn, maar ze zijn in feite meer geïntegreerd dan in jouw land, want daar zie je ze nooit samen in een gebouw.

zaterdag 22 augustus 2009

Voorvaderen

Dinsdag was ik in KwaMashu, een grote township 18 km ten noorden van Durban. Een van mijn contacten bereidt daar een muziektheaterproductie voor: verschilllende ‘traditionele’ Zoeloe muziek- en danstradities (waaronder maskanda) gecombineerd met eigentijdse muziek en dans en een educatieve boodschap voor de jeugd. Eind deze maand gaat de productie in première in het KwaMashu Arts Centre, ook weer een soort Theater Kikker, maar dan van de township.

Het is het veiligst om met een betrouwbare insider op stap te gaan: met Mageshen naar Chatsworth of Isipingo, met Skho shoppen in Warwick Triangle en met Selby naar KwaMashu. Hij is er opgegroeid en verhuurt zijn ouderlijk huis nu aan een achterneef.

Aan de townships zie je eigenlijk het best hoezeer Zuid-Afrika een land in transitie is. Als ik met Mageshen naar zijn moeder in Chatsworth rijd, kunnen we twee routes nemen: hetzij met een omweg over een hoofdweg, hetzij binnendoor. De hoofdweg is met een grote boog om een voorheen ‘blank’ woongebied heengelegd; de Indiërs moesten maar een kwartiertje omrijden om bij hun huis te komen. De route binnendoor gaat door dat blanke woongebied. Daar mochten Indiërs vroeger sowieso niet komen (dus ze moesten omrijden) en de wijken zijn nog immer van elkaar afgeschermd door grote stukken braakliggend land. De hele infrastructuur was ingesteld op segregatie.

Zo ook in KwaMashu. Sommige huizen zijn nieuw, andere zijn op de karakteristieke townshipmanier uitgebouwd, er is water en elektriciteit, de wegen zijn geasfalteerd, maar de indeling is nog als vroeger. ‘Links zie je Sectie B’, zegt Selby zonder zichtbaar onbehagen, ‘en rechts: dat is heeeelemaal Sectie D. En als we het kruispunt over zijn, rijden we Sectie C binnen.’ Ik vind het akelig: geen namen, maar letters voor je woonwijk. Ik krijg er concentratiekampassociaties bij, helemaal als je bedenkt dat Sectie C voor het grootste deel uit ‘hostels’ bestaat: barakken waar de allerarmsten wonen.


Maar het Arts Centre (www.kcap.co.za) is in Sectie B, bovenop een heuvel. Het is er levendig en gezellig; de muren zijn beschilderd met legale graffiti, er repeteren minstens twee lawaaiige maskandabands tegelijkertijd, en je kunt er uiterst smakelijke traditionele Zoeloe bonenprut eten. Waarom heb ik deze plek niet eerder ontdekt?

Ik interview mijn informant over haar productie voordat we een doorloop van het hele stuk gaan bijwonen. Ze vertelt dat niet iedereen aan de doorloop kan deelnemen. Een van de acteurs/dansers/musici is gisteren ziek naar huis gegaan omdat hij tijdens het dansen een ‘calling’ van een voorvader kreeg. Alle acteurs, vertelt ze me, hebben de gave met voorvaderen in contact te treden en dat brengt zekere risico’s met zich mee. De acteurs durven bepaalde muziekinstrumenten niet te gebruiken omdat ze dan bezeten kunnen raken en er niet altijd onmiddellijk uitkomen. Ook kunnen voorvaderen ontstemd raken als muziekinstrumenten voor ongeëigende gelegenheden gebruikt worden. En dansen kan sowieso leiden tot bezetenheid door een voorvader.

‘Waarom moet alles via de voorvaderen gaan’, verzucht ze. ‘Voorvaderen hebben issues, net als mensen. Ze zijn soms jaloers of knorrig en dan heb je de poppen aan het dansen. Ik wou dat dit soort zaken gewoon via God geregeld zou kunnen worden, als mediator, weet je wel.’ ‘Ja’, beaam ik, ‘soms zou je willen dat de zaken in de mensenwereld ook gewoon door een mediator geregeld zouden kunnen worden in plaats van door al die mensen met hun issues.’ Daar moeten we samen erg om lachen.

We wonen de productie bij, we eten lekkere bonen voor de lunch, maken foto’s, en wisselen adressen uit van andere informanten. Selby's ouderlijk huis, ook in Sectie B, blijkt een perfecte overnachtingsmogelijkheid voor de acteurs die uit Johannesburg komen. Hij regelt met mijn informant dat hij het ook in de toekomst aan haar kan verhuren. Als we weer in de auto terug naar Glenwood zitten, zijn Selby en ik in een opperbest humeur. Ik heb nieuw materiaal en nieuwe contacten. Selby heeft een goedbetaalde taxirit, een Zoeloeshow met lunch, en een nieuwe bron van inkomsten. De voorvaderen zijn ons kennelijk niet ongunstig gestemd.

Podiumvrees

Ik was vergeten hoeveel tijd het kost om veldwerk op te zetten. Pas sinds een paar weken heb ik een beetje het gevoel dat mijn verblijf hier vruchten afwerpt.

Eindelijk spreek ik mensen die ik wil spreken. Eindelijk opent mijn basale beheersing van de Zoeloetaal deuren die anders gesloten zouden blijven. Eindelijk begin ik een groter plaatje te zien met muzikale kenmerken, een geloofsysteem met geesten en voorvaderen, en een cultureel-politieke identiteitsconstructie in een globaliserend Zuid-Afrika.

Het wordt er allemaal niet minder gecompliceerd van, maar ik weet geleidelijk aan hoe ik me door de soep moet heen bewegen.

Omdat ik wekelijks les heb van verschillende maskandi en daardoor zowel gitaar speel, als zing, rap en dans, hoor ik van alles in de muziek wat ik voorheen niet hoorde. Ritmische veellagigheid, groove, variaties op liedvormen, een specifiek ‘gedrukt’ stemgeluid met een herkenbare ‘maskandasound’. En maskanda ‘doen’ is net zoiets als Zoeloe spreken: het leidt tot ongelooflijk veel goodwill. Iedereen wil je helpen.

Dus na maanden aandringen heeft Skho haar zin: volgende week ga ik met haar optreden in het BAT Centre. Ik ga met een paar eenvoudige danspasjes op de achtergrond meeswingen, ik ga een aantal songs meezingen, en ik heb mijn eigen izibongo (gerapte zelfprijzing van de maskandamusicus) die ik met verve in Zoeloe de zaal in zal moeten slingeren:

Mina gingu Barbara, Titus isibongo.
Ubaba wami uMilan kanti umawami uMartha.
Ngivela le! Kude kwendawo engenaNtaba, eHolland.
Umfulo engiwuphuzayo iVecht.
Hlala lapho ukhona ubone ukuthi ngizokwenzelani manje.
WASHA!! Yimi lo!

Ik heet Barbara, Titus is mijn afkomst.
Mijn vader is Milan en mijn moeder is Martha.
Ik kom van ver! Daar waar geen bergen zijn, uit Holland.
De rivier waaruit ik drink is de Vecht.
Blijf waar je bent en kijk wat ik nu ga doen.
WASHA!! Dit ben ik!


Dus van de koudwatervrees ben ik nu in de podiumvrees beland: ik schijt peentjes. Vooral omdat het geheel in Zoeloe-oufit moet gebeuren. Barbara gaat in een kort geel rokje, een mouwloos topje met veel kraaltjes, haarbanden, armbanden en halskettingen het podium op. Mageshen heeft er gemengde gevoelens bij: kunnen die Zoeloes ook onder dat rokje kijken als ik sta te dansen?

Maar Skho’s volgende uitvoering – en jij gaat daar ook zingen, zegt ze streng, want we hebben nu een outfit voor je – is op een festival waar een groot deel van de mensen optreedt die ik al weken te pakken wil krijgen: Busi Mhlongo, Phuzekhemisi. Een niet te missen kans.

Dus gisteren gingen Skho en ik saampjes shoppen: witte schoenen, kraaltjes, topje. Eindelijk uit die verdomde shopping malls in de open lucht nabij Warwick Triangle. Mageshen mag het dan gevaarlijk vinden; voor mij is het gewoon de Jalan Malioboro: schaduwrijke galerijen met de ene gezellige rommelwinkel na de andere, een blèrende moskee op de hoek (het was immers vrijdag), en alleraardigste mensen die zonder enige opdringerigheid een praatje beginnen. Ik ben op onze shoppingtoer drie andere witten tegengekomen, overduidelijk toeristen.

Nieuwe apartheid, als je het mij vraagt…

zondag 16 augustus 2009

Gemengd

Gisteren, tijdens een tochtje naar de kust ten zuiden van Durban, kwamen Mageshen en ik weer even in contact met het ‘oude’ Zuid-Afrika. Op weg naar het strand stonden we op een tweebaansweg te wachten voor een rood stoplicht. De weg voor ons ging een steile heuvel op en bovenop de heuvel gingen de twee banen over in één.

Naast ons stopte een oud bakkie: een roestige volkswagen pick-up. Achter het stuur zat een stevige Afrikaner met een baard en een sigaret in zijn mondhoek. Hij keek opzij, zag ons, en staarde… Zijn sigaret viel bijna uit zijn mond en hij deed geen moeite zijn afgrijzen te verbergen. En we wisten alledrie waar dat afgrijzen over ging.

Het is niet voor het eerst dat witte Zuid-Afrikanen naar ons staren. Meestal kijken ze mij indringend en bezorgd in de ogen. Het kan toch niet zo zijn dat ik uit vrije wil naast een donkere man in de auto zit. Misschien heb ik hulp nodig. Een dergelijke opstelling komt niet noodzakelijkerwijs voort uit racisme. Er zijn genoeg gevallen bekend van zwarte mannen die witte vrouwen ontvoeren, te grazen nemen, verkrachten en vermoorden. Het omgekeerde komt ongetwijfeld ook voor, maar je hoort er niet vaak over.

Het is ook interessant om te zien hoe weinig gemengde stellen hier rondlopen. Als we een gemengd stel zien, dan is het in de meeste gevallen een Indiaas-witte combi of soms een zwart-witte combi. Een zwart-Indiase combinatie zie je vrijwel nooit, terwijl er toch 3 miljoen Indiërs in Durban wonen. En in veel gevallen is de witte partner van het stel een buitenlander, zelden een Zuid-Afrikaan. Ik ben er extra op gaan letten, ook al pretendeer ik niet een statistiek te kunnen geven…

Maar deze meneer was duidelijk niet bezorgd om mij. Ik keek verschrikkelijk vuil terug en had zin om hem in het Nederlands aan te spreken: ‘Hé, dikke eikel, wat zit je te kijken?’ Maar het licht sprong op groen en Mageshen trok op. Hij blijft er stoicijns onder.

Terwijl we de heuvel opreden, hoorden we een knetterend geraas achter ons. We keken achterom en zagen hoe de Afrikaner zijn roestige bakkie zo hard op zijn staart trapte dat hij Mageshens reusachtige, benzineslurpende townshipSUV zou kunnen inhalen voordat de twee rijbanen één zouden worden en hij ons tot aan het strand voor zijn neus zou moeten gedogen.

Wellicht hoopte hij ook dat Mageshen in zou zijn voor wat ‘road rage’ en ook de heuvel op zou racen om als eerste boven te zijn, maar Mageshen liet hem met een gracieus gebaar voorgaan en we schaterden het uit. Wat fijn dat dat nu kan; dat is niet altijd zo geweest.

A Hundred Stars

Zuid-Afrika wordt doorgaans in verband gebracht met HIV/Aids. Maar kanker is een goede tweede killer. Naar Amerikaans model was er in Durbans Suncoast Casino een fundraising show geörganiseerd: Night of a 100 Stars. Ik weet niet of we dat in Nederland ook hebben; ik ben bekend met een klassiek benefietconcert, maar dat zal wel te maken hebben met die ivoren toren waar ik mijn hele leven in gezeten heb.

Suncoast Casino is op zichzelf al iets tamelijk bizars. Een reusachtige shopping mall aan het strand die elke avond gehuld is in paars, groen en geel TL-licht dat opdringerig over je netvlies flikkert. Als je de kermispoorten eenmaal gepasseerd bent, loop je door hoge marmeren gangen langs een aaneenrijging van gok- en steaktenten.

Binnen – zoals in zoveel shopping malls – vind je eigenlijk alleen maar Indiërs. Er zijn mooie sociologische verklaringen voor te vinden: mensen die voorheen niet veel te besteden hadden, maar nu wel, vinden een omgeving met veel winkels per definitie niet vervelend. Witten hebben een zuipcultuur, dus die zitten zich op hun vrije avond in een café vol te gieten, terwijl Indiërs niet zuipen en dus met het hele gezin ijsjes eten onder paars kunstlicht en tussendoor shooter games spelen.

[Ik weet er nu alles van, want als aanhang van een Indiër ruil ik het café ook op gezette tijden eens in voor de ijsjes, shooter games en het paarse kunstlicht, maar ik houd het niet heel lang vol.]

The Night of a 100 Stars was een verlengstuk van Suncoast Casino: een feesttent met zwarte satijnen bekleding, plastic kroonluchters, een gemoedelijk klonkerende snare drum band, steltlopers, vuurspuwers en… een hele hoop Indiërs.

De show werd verzorgd door soapsterren, een aantal erg goede cabaretiers, een plaatselijke rapbekendheid, popzangers en een popband met Mageshen en zijn makkers. Hij is een van Zuid-Afrika’s beste jazzgitaristen. ‘Maar ik kan ook hartstikke goed rocken’, verzekert hij me. ‘Just wait and see.’ Dus ik kon niet wachten hem te zien raggen en janken op zijn gitaar.

Ik zat aan een ontieglijk saaie tafel met allemaal witten, die de show blasé over zich heen lieten komen. Een übernichterige marketingjongen van de schouwburg, een ouder Amerikaans echtpaar en twee domme blondjes van een reclamebureau die – ongelogen – Kelly en Jackie heetten. Ze waren vanavond gewoon aan het werk, antwoordden ze op mijn vraag wat ze hier bracht, en terwijl ze nog een loempia in hun mond schoven, bediscussieerden ze hun nieuwe dieet.

En jij, vroeg ik aan de schouwburgnicht. ‘I am here to support cancer, of course!’ kraaide hij. Wat een slordig taalgebruik voor iemand die kunst met woorden moet zien te verkopen, dacht ik, maar later kwam ik erachter dat het de naam van de Zuid-Afrikaanse kankerbestrijding is die slordig is: CanSA. Dat spreek je hetzelfde uit als cancer. De hele avond klonk het alsof iedereen er was om cancer te steunen. Wat suf.

En ik was er dus om mijn vriendje te zien raggen op zijn gitaar en daarmee was ik de enige die toegaf er te zijn om vermaakt te worden, want daar was de avond voor. Vermaakt worden en daarna geld storten. Het ging niet echt over kanker, want dat is niet vermakelijk. De popzangers zongen vals. De caberetiers waren fantastisch met snijdende, cynische moppen over culturele verschillen, onveiligheid en racisme in Zuid-Afrika, en Mageshen ragde erop los in een Michael Jackson Medley. Ik had een geweldige avond.

En na afloop ‘hanging with the boys’. Wat dat betreft zijn alle musici hetzelfde, klassiek, jazz, pop. Optreden en daarna bier, fastfood en vieze moppen om te ontladen.

Voor het eerst ben ik me bewust van mijn positie daarin. Met mijn vorige musicus boyfriend in Europa was ik nooit de enige aanwezige vrouw na een concert. Als je de Wiener Philharmoniker buiten beschouwing laat, zitten in een symfonieorkest genoeg vrouwen die ook van bier en vieze moppen houden. Maar de jazzwereld is nog grotendeels een mannenwereld en het is buiten Europa minder normaal dat vrouwen alcohol drinken. De aanwezigheid van een vrouw tijdens een ‘boys night out’ verandert de dynamiek volledig. Maar ik ben een moeilijk geval. ‘You’re one of the boys, because you drink beer’ zegt Mageshen. Dat vinden zijn makkers superstoer, maar welke moppen kun je wel en niet tappen? Tja.

maandag 3 augustus 2009

Umfang, Methode und Ziel

Hoe vaak maan ik mijn studenten niet om goede in plaats van suffe vraagstellingen te verzinnen, selectief te zijn in hun keuze van materiaal, meteen te gaan schrijven en er niet mee te wachten tot ze geen tijd meer hebben om het te veranderen. Ik roep het wel tien keer op een dag.

Nu ik zelf onderzoek doe, word ik er weer even aan herinnerd hoe moeilijk dat allemaal is. De kloof tussen theorie en observatie is bij mij altijd nogal gapend geweest. Ik vind het heerlijk om theorieën te verzinnen, en ik vind bestaande methodologieën om observatie en theorie bij elkaar te brengen altijd knellend, dus ik lap ze nogal eens aan mijn laars. Dat is zowel een kracht als een zwakte. En het krijgt een extra urgentie als je met levende mensen werkt in plaats van met boeken.

Het begon al meteen bij aankomst. Natuurlijk wil ik mijn informanten van vorig jaar ook dit jaar weer spreken. Maar is het eigenlijk wel nodig? Hoe definieer ik mijn relatie met hen als ik zoveel moeite heb ze uit te leggen wat ik wil met de informatie die ze me geven? Met andere woorden: hoe verhouden de theorieën die ik wil behandelen (en bekritiseren) zich tot de levende mensen met wie ik werk? Soms ga je dingen observeren omdat ze je van pas komen. Elke wetenschapper worstelt daarmee.

Daarom wachtte ik er lang mee contact op te nemen met Shko Miya en haar maskandagroep Abagqugquzeli. Ik wil wat van hen, zij willen wat van mij. Maar door de ongelijkheid in de wereld, waar we geen van allen iets aan kunnen doen, en door culturele verschillen, kunnen we maar niet gelijk oversteken.

De leden van Abagqugquzeli interpreteren mijn interesse voor hen als een motivatie mijnerzijds om hun beroemd te maken, ookal ontken ik dat keer op keer. Waarvoor heb ik anders al die informatie nodig? Ik ben een witte. Ik heb alles in de wereld: geld, contacten, mobiliteit, communicatiemiddelen.

Ook vinden ze – in overeenstemming met de Afrikaanse participatie-ideologie – dat ik gewoon mee moet doen als ik zonodig moet weten wat ze muzikaal aan het doen zijn. En bovendien trekt een witte in je Zoeloeband volle zalen, dus met minimale moeite voor mij kan ik hen een full house (en minstens een maand huur) bezorgen.

Waarom doe ik dat dan niet gewoon? Ik wil wel dansen en zingen, maar alleen op repetities. Ik blijf maar weigeren om mee te doen aan een uitvoering: een Zoeloerokje aan te trekken, bellen om mijn enkels te binden, en in het BAT Centre met mijn heupen te gaan wiegen.

En ik blijf maar vragen om gesprekken en informatie. Hoe maken ze hun liedjes? Waar gaan die liedjes over? Wie zit er achter het album dat ze enkele maanden geleden in een studio in Johannesburg opgenomen hebben? Van wie heeft Skho haar muzikale vaardigheden geleerd? Waarom is het zo belangrijk voor haar om een Zoeloeboodschap over te brengen?

Sinds een paar weken ben ik weer in contact met Abagqugquzeli. Afgelopen vrijdag liep Shko over van vreugde en trots toen ik na een beetje oefenen haar muziek kon zingen. Ze is oprecht geroerd door het feit dat ik de moeite neem om haar muziek te leren, net als haar taal. Die ontroering heeft me aan het denken gezet.

Mijn vraagstelling (daar is ie dan) is om te onderzoeken wat de implicaties zijn van het feit dat maskanda op muzikale wijze een Zoeloeidentiteit uitdraagt naar mensen die geen Zoeloe spreken, buiten Zuid-Afrika wonen, en een muzikaal authenticiteitsideaal in hun hoofd hebben dat past bij Béla Bartók, Indiase raga’s, jazz uit de jaren ’30, en nog veel meer oud spul. Die muzikale representatie bepaalt voor een deel het beeld dat die mensen van Zoeloecultuur hebben en (belangrijker nog) het bepaalt ook het beeld dat veel Zoeloes van zichzelf hebben.

Shko’s niet aflatende pogingen om mij bij haar band te betrekken, doen me beseffen dat haar maskandamuziek nu al opgevoerd wordt voor dat hoogopgeleide Europese publiek dat zo van Bartók, Indiase raga’s en jaren ’30 jazz houdt, ookal reikt Shko’s faam nauwelijks verder dan het BAT Centre. Dat publiek ben ik. Het soort vragen dat ik haar stel, getuigt daarvan. Het bepaalt voor een deel hoe zij haar muziek ervaart en (naar mij toe) presenteert.

Mijn vraagstelling gebeurt dus voor mijn eigen neus en tevens dankzij het feit dat ik mijn neus overal insteek. Ik kijk alleen nog niet systematisch genoeg naar de gevolgen van mijn neuzerigheid. Een potentieel tijdschriftartikel.

zondag 2 augustus 2009

Bro

Mageshen en ik hobbelen al weken van de ene garage naar de andere. Versnellingsbakproblemen. Ondanks waardevolle adviezen van zijn zus – die goed ingevoerd is in de technicaliteiten van de transportsector; ze hoeft maar naar een ontwerp van een truck of een schip te kijken en ze hangt al aan de telefoon om de juiste onderdelen te bestellen, zegt Mageshen niet zonder trots. Tegen een goede prijs natuurlijk – wist niemand precies wat er aan de hand was. En wij maar schokkend over de weg…

Gelukkig staat Mageshen nog met één been in de township. Honderdduizend maatjes van de kerk en een aantal zwagers die automonteur zijn. Dan is het euvel zo opgelost. Dat oplossen gaat ongeveer zo. Eerst een telefoontje: ‘Hey bro [spreek uit ‘broe’, van het Afrikaanse ‘broer’], howzit man? Listen man, bro, I’ve got a problem man.’etc.

Dus een vriend van een vriend kon de auto wel maken. Hij woont in Isipingo, een township naast het vliegveld. Elke paar minuten vliegt er met donderend geraas een kist over je hoofd. De apartheidsoverheid plande het vliegveld destijds met opzet bij de townships (of de tonwships bij het vliegveld, het is maar net hoe je het bekijkt), want Indiërs en negers konden het zich toch niet veroorloven om zich op te stellen als mondige Haarlemmermeerbewoners.

We konden de auto in Isipingo afleveren en Mageshens vriend kon ons dan een lift geven naar het vliegveld, waar we voor een paar dagen een auto konden huren. Dus wij in Isipingo eerst op zoek naar Mageshens vriend. Na een hoop heen en weer gebel (Hey man, bro, where are you man?), bleek hij in een bar te zitten.

In een bar. Midden op de dag. Het is de laatste dag van de maand. Dan is het salaris binnen. En hij moest ons nog naar het vliegveld rijden. Nounounou, dachten wij.

De bar was een hoog, kaal lokaal, met graffiti op de muren en een zwart plafond. Er hingen een paar mannen rond en Mageshens vriend stond te poolen met een vriend. Ik bestelde een biertje (je bent een witte of je bent het niet – en witte vrouwen doen dat nu eenmaal) en we keken hoe die mannen aan het poolen waren. Er kwam geen druppel alcohol aan te pas. Ze waren aan het oefenen voor een officiële wedstrijd. Ik was de enige die dronk.

Mageshens vriend, een grote Indiër met een baard en een pet achterstevoren op zijn hoofd, lijkt net een moslim, totdat je de binnenkant van zijn onderarm ziet. Daar staat met grote, sierlijke, groene letters ‘Warrior of Christ’ getatoeëerd. Hij maakte zijn spelletje af en we reden in twee auto’s kriskras door de township op zoek naar de automonteur.

Toen ik net in Zuid-Afrika was, verwarde ik een township vaak met een sloppenwijk, terwijl dat iets heel anders is. (Sloppen zijn er ook in Durban.) Een township is een gepland getto, waar in het apartheidstijdperk op grond van de gehate Group Area Act alleen mensen van een bepaald ras mochten wonen. Er waren townships voor zwarten, voor kleurlingen, voor Indiërs en het betekende ook dat ze nergens anders in de stad te vinden mochten zijn, tenzij ze er iets te zoeken hadden (als werkster voor een witte familie bijvoorbeeld). Er woonden dus ook middenklasse en zelfs rijke mensen in een township, hoewel velen inderdaad in mensonterende omstandigheden leefden, geen water en electriciteit hadden, en ver moesten reizen om bij hun werk te komen.

Hoewel iedereen zich nu overal vrij mag bewegen en vestigen, blijven veel mensen bij hun familie in de buurt wonen. Mageshens familie woont nog voor het grootste deel in Chatsworth. Grote (vaak zelfgebouwde) huizen, een breedbeeldtelevisie die de hele dag hard aanstaat, een afwasmachine, en twee stevige auto’s voor de deur. Maar wel ongeasfalteerde straten, en de familie en de kerk om de hoek. Dat is belangrijk.

Isipingo lijkt erg op Chatsworth: een rommelig conglomeraat van huizen die kamertje voor kamertje groter zijn gemaakt en binnenplaatsjes die steeds verder zijn dichtgetimmerd. De automonteur had zijn hele woonhuis omgebouwd tot garage. In zijn achtertuin stond een kapotte bus van zijn kerk. In zijn voortuin stond een krik en lagen de gereedschappen. Hij zou de versnellingsbak van Mageshens auto openmaken en dezelfde avond al kunnen vertellen wat er schortte.

Mageshens vriend reed ons naar de luchthaven. Hij nodigde ons uit om eens te komen eten bij zijn moeder. Houd me op de hoogte over je auto, riep hij toen we uitstapten. ‘And if you’re not happy with the price, let me know, man, and I’ll make a price for you, bro.’

In die woorden van goede zorg lag een hoop besloten. Mageshen woont nu in het lommerrijke Glenwood, een wijk vol academici naast de campus van de universiteit. Die opwaartse sociale mobiliteit wordt bewonderd maar ook met lede ogen aangezien. Een doctorsgraad, daar maak je geen vieze handen mee. En een witte vriendin, dan weet iedereen dat je zo nu en dan tijd in de keuken (of all places) moet doorbrengen, al is het maar om de afwas te doen. Nu ik de township verlaten heb, ben ik nog maar een halve man, grapt Mageshen vaak, en het is niet helemaal een grap, want de tonwshipmakkers denken er ook zo over. En dat drijft de prijs voor klussen op.

Maarrrr... Mageshen kan ongelooflijk goed gitaar spelen. En alle townshipjongens kunnen gitaar spelen, alleen niet zo goed als Mageshen.

Dus de makkers blijven makkers, door dik en dun. De auto was meteen de volgende dag klaar. De prijs was een tiende van wat de officiële garage als offerte had geboden en dezelfde middag belde Mageshens vriend: ‘Hey man, bro, what was the price man?’ Nazorg is inbegrepen. En de auto glijdt over de weg.