Johannesburg is een echte stad. Een groot bussinessdisctrict in het centrum, minder groen, meer roofovervallen, en de hele dag files. Jozi is craaaazy. Ik had mezelf van maandag tot donderdag gegeven om tien belangrijke informanten te spreken. En ik had geen eigen vervoer. Dat is ook een beetje crazy.
Gelukkig had Grant me een kantoortje met telefoon en computer met internet aan de Universiteit van de Witwatersrand gegeven. En een van zijn studenten wilde wel tolken. Dus ik kroop in de telefoon want alle informanten hadden op z’n Afrikaans gezegd: jahoor, ik denk dat ik wel in de buurt ben, bel maar als je er bent.
En op één na bleek iedereeen zowaar beschikbaar en bereid. En Igz, mijn tolk, wist wel een paar studenten die een taxibedrijfje runden. In Afrika moet je niet teveel willen plannen; als dingen gebeuren, dan gebeuren ze.
We stapten eerst in de taxi naar Melville, jawel: het Montmartre van Zuid-Afrika waar M en ik exact een jaar geleden onze eerste kus uitwisselden. En je gelooft het niet: het was nog dezelfde straat ook. Daar moeten de voorvaderen achter zitten.
Boven de theesalon zat het impresariaatje dat voor de SABC (de Zuid-Afrikaanse BBC) een programma over traditionele Zuid-Afrikaanse muziek maakt en de programmamakers konden mij alles vertellen over de manier waarop ze maskanda aan jonge mensen verkopen.
De dag daarop een gladde jongen van een onafhankelijk record label. ‘Maskanda’s future is biiiiig’. Hij wilde wel met me praten om 09.00 uur. Probeer je voor negenen maar eens in Joburg over de weg te bewegen. Zweli van de taxi was laat, maar was over the moon toen ik hem vertelde wat ik in Johannesburg kwam doen.
Hij bleek werkelijk alles van maskanda te weten, had wel 100 maskandacds in zijn auto liggen. ‘Dit is een nieuwe generatie maskanda. En dit; dit moet je ook horen.’ Ik haalde mijn opschrijfboekje tevoorschijn en in de drie kwartier die we vast zaten in het verkeer praatte hij me helemaal bij. En als hij een naam niet wist, belde hij zijn neef die het wel wist.
Wist ik bijvoorbeeld dat er een vete woedt tussen maskandasterren Thokozani Langa en Bekumuzi Luthuli? Nee, dat wist ik niet. De twee heren maken elkaar uit voor rotte vis, maar hun aanhangers nemen het serieuzer. Die bedreigen elkaar met kogels in de kop en bekrassen mekaars auto. Een beetje zoals Wagner en Brahms, zeg maar, maar dan met échte mannen, want alle witte mannen zijn pussies.
De emoties zijn inmiddels zo hoog opgelopen dat de Zoeloezender Ukhozi FM heeft besloten hun muziek van de radio te bannen tot de ruzie opgelost is. De gladde jongen van het onafhankelijke recordlabel bleek later de grote verzoener, althans zo wierp hij zich op.
En na de gladde jongen stond Downtown Studios op het programma waar ik de eminente maskandamuso Ihashi Elimhlope (Zoeloe voor Wit Paard) zou treffen. Maar Zweli zat weer vast in het verkeer, en toen hij me eindelijk had afgezet bij de Studio’s was het Witte Paard boodschappen aan het doen. We zijn er zo! verzekerde zijn vrouw en manager me.
Ik streek neer in de foyer van de studio’s en waande me in het New York van de jaren 50. Stoffen bekleding op banken en wanden, gouden en platinum platen aan de muur en een galante portier in pak die Titus bleek te heten en die alles wilde weten over mijn wereldreizen. En toen liep toevallig Ntokozo Zungu binnen, een maskandastudiogitarist die ik nog niet op mijn lijstje had, dus met hem kon ik ook een babbeltje maken.
Als ik dag in dag uit in die foyer blijf zitten heb ik al genoeg informanten. Want even later kwam de gladde jongen van het record label binnen. 'Ha, jij hier' zei hij en liet me een artikel zien uit de African Sun, een sensatiebeluste tabloid op z’n Afrikaans. Op de voorpagina stond een prominente foto van een uitgemergelde jonge vrouw die er naar eigen zeggen 10 jaar lang zo ondervoed had uitgezien.
Niemand wist wat het was: geen aids, geen tb, geen kanker. Totdat ze, minuten voor de journalisten van de Sun gearriveerd waren, een foetus van een koe had uitgekotst. Het duidelijk herkenbare koeienjong-in-aanleg dreef in een plas braaksel in een teil en had al die tijd in haar maag gewoond omdat iemand een vloek over haar had uitgesproken. De sangoma (kruidenheks) die naast haar stond had haar nu met een potent kruidenmengsel van die vloek verlost. Ze kon weer verder met haar leven. Hoera. De gladde jongen slaakte een zucht van verlichting. Wat mensen verzinnen om je het leven zuur te maken.
Na het Witte Paard nog twee maskandagitaristen in een pizzeria en toen was ik volkomen afgedraaid. Ik hoorde Grant en Angus praten en kon uit hun woorden geen betekenis meer extraheren. Maar ik heb een paar uur zeer waardevolle informatie verzameld.
dinsdag 29 september 2009
maandag 28 september 2009
Shebeen
Zondag was ik na een paar vruchtbare, maar uitputtende dagen informanten aflopen in Johannesburg terug in Durban. Voor het eerst was ik – samen met mijn collega van de universiteit – in The Rainbow. Als het BAT Centre vergelijkbaar is met Theater Kikker, dan is The Rainbow eeuuh…tja, onvergelijkbaar eigenlijk.
The Rainbow is een shebeen – een dranklokaal – midden in een illegaal busstation in Pinetown, een nogal desolate industriële wijk in het noordwesten van Durban. Het staat vol met formica tafeltjes, de halve-literflessen bier gaan scheutig over de toonbank en het is er ontzettend gezellig.
Na een uurtje is iedereen dronken, maar er is voldoende sociale controle en vrouwvolk om het prettig te houden en dus gaat iedereen maar dansen.
Afgelopen zondag stond Shabalala Rhythm op het podium, de twee zonen van de vermaarde Joseph Shabalala die met zijn Ladysmith Black Mambazo en Paul Simon de Zoeloemuziek al in de jaren 80 op een internationaal podium zette.
De zonen liften mee op de naam van papa en hebben een enthousiaste lokale achterban. Alle huisvrouwen die er waren konden niet alleen alle liedjes tot in het kleinste detail meezingen, maar wisten ook alle danspassen en handgebaren erbij. Lokale hitmuziek.
Twee van de danseressen hadden een maand geleden het podium met mij gedeeld in het BAT Centre, dus dat was ouwe-jongens-krentenbrood en de Shabalala boys beloofden me een interview. De rest van de dag heb ik met een biertje in de hand het publiek ondervraagd, totdat er een paar heerschappen om m’n nek gingen hangen en hun bierlucht in mijn gezicht bliezen.
De heren willen je telefoonnummer; dat weiger je; en vervolgens houdt het gezeur niet op. Waarom mag ik je telefoonnummer niet? Ahhh. Toe nou! Geef me één reden waarom niet. Dan is er één methode die altijd werkt: 'Mijn boyfriend wil dat absoluut niet hebben', zeg ik. 'En mijn boyfriend komt uit Chatsworth.' Dat doet het. Niemand wil ruzie met een gast uit Chatsworth. Afgelopen met de toenaderingen.
The Rainbow is een shebeen – een dranklokaal – midden in een illegaal busstation in Pinetown, een nogal desolate industriële wijk in het noordwesten van Durban. Het staat vol met formica tafeltjes, de halve-literflessen bier gaan scheutig over de toonbank en het is er ontzettend gezellig.
Na een uurtje is iedereen dronken, maar er is voldoende sociale controle en vrouwvolk om het prettig te houden en dus gaat iedereen maar dansen.
Afgelopen zondag stond Shabalala Rhythm op het podium, de twee zonen van de vermaarde Joseph Shabalala die met zijn Ladysmith Black Mambazo en Paul Simon de Zoeloemuziek al in de jaren 80 op een internationaal podium zette.
De zonen liften mee op de naam van papa en hebben een enthousiaste lokale achterban. Alle huisvrouwen die er waren konden niet alleen alle liedjes tot in het kleinste detail meezingen, maar wisten ook alle danspassen en handgebaren erbij. Lokale hitmuziek.
Twee van de danseressen hadden een maand geleden het podium met mij gedeeld in het BAT Centre, dus dat was ouwe-jongens-krentenbrood en de Shabalala boys beloofden me een interview. De rest van de dag heb ik met een biertje in de hand het publiek ondervraagd, totdat er een paar heerschappen om m’n nek gingen hangen en hun bierlucht in mijn gezicht bliezen.
De heren willen je telefoonnummer; dat weiger je; en vervolgens houdt het gezeur niet op. Waarom mag ik je telefoonnummer niet? Ahhh. Toe nou! Geef me één reden waarom niet. Dan is er één methode die altijd werkt: 'Mijn boyfriend wil dat absoluut niet hebben', zeg ik. 'En mijn boyfriend komt uit Chatsworth.' Dat doet het. Niemand wil ruzie met een gast uit Chatsworth. Afgelopen met de toenaderingen.
zaterdag 19 september 2009
Multiculti
Donderdag klassieke Indiase dans in de schouwburg, vrijdag hindoegospel in de tempel en zaterdagmorgen om 6 uur live maskanda zingen op Vibe FM, het radiostation van de KwaMashutownship. Multiculti Durban heeft me weer helemaal in zijn greep.
Vreemd genoeg was ik nog nooit in de schouwburg geweest. Het is weer zo'n bizar koloniaal product, ingericht als een Engels openluchttheater: alle muren van de zaal zijn bedekt met driedimensionale buitengevels van 16de-eeuwse Tudorhuizen, inclusief het vakwerk en de geruite ramen met warm licht erachter. Als de lichten gedimd worden voor een voorstelling, verschijnt in het plafond een sterrenzee. Je waant je in Stratford upon Avon op een warme zomeravond.
In het nieuwe Zuid-Afrika wordt er geen Shakespeare meer opgevoerd in het Tudor-decor, maar maskanda of traditionele dans uit Orissa. Nergens is zo zichtbaar hoe koloniale ruimte teruggeclaimd wordt. Door de vakwerken galerijen langs de foyer schreden donderdagavond Indiase dames met lange sari's. En tussen de Tudorramen gaven de danseressen uit Orissa zich met verfijnde hand-, hoofd- en voetbewegingen over aan Krishna. In Afrika.
De hele Indiase elite was uitgelopen om de voorstelling te zien en tot Mageshens grote ongenoegen waren we zichtbaar underdressed. Voor Indiërs in Zuid-Afrika zijn voorstellingen als deze de enige gelegenheden waarop ze het volle ornaat van sari's, punjabi's en Indiase sieraden aantrekken, legde hij me uit, en daarom worden kosten noch moeite gespaard om er piekfijn uit te zien.
Vrijdag was volkomen anders. Er was veel volk afgekomen op de 'Indian Symphony'. Het parkeerterrein bij de Hindoetempel waar het optreden plaatsvond was helemaal vol. Mageshen stuurde zijn SUV de stoep op en parkeerde in het gras. 'Krijgen we nu geen bon?' vroeg ik. 'Natuurlijk niet' riep Nishlyn. 'In India krijg je toch ook geen bon?'. 'Jamaar we zijn hier toch niet in India.' zei ik. 'Nu wel' zei Nishlyn stellig. Ik keek hem verbaasd aan. Ik loop toch al een aantal maanden mee in de Indiase gemeenschap hier en er zijn zoveel verschillen met India dat ik dat niet zou durven beweren.
Maar eenmaal in de tempel was het wel heel erg India. Ik was - net als donderdag in de schouwburg trouwens - de enige witte en ik kreeg erg veel bekijks. Het concert was vreselijk. We hadden ons verheugd op een vrolijke Bollywoodstrijkersbatterij, maar de Symphonybezetting kwam uit een synthesizer. Er was 1 violist en 1 zanger met een afgrijselijke stem en de versterking stond zo hard dat je niet meer wist of je de viool hoorde of de krasstem. Net als de bioscoop in het Indiase Varanasi, waar Emile en ik enkele jaren geleden een Bollywoodfilm wilden bekijken.
Dus Mageshen en Nishlyn gingen grappen maken. Pagahindi, smaalde Mageshen over de violist. Ik durfde niet te lachen. Ik zat al zo oneerbiedig met mijn vingers in mijn oren en ik voelde me als een reusachtige oplichtende vuurtoren tussen al die Indiërs. Na vijf nummers verlieten we met piepende oren de tempel en maakten ons op voor een early night, want de volgende dag moest ik om 4 uur opstaan om om 6 uur in de studio in KwaMashu te zitten.
Selby kwam me om 5 uur halen en toen we om half 6 de township binnenreden, kwam net de zon op. Het was een frisse heldere morgen na dagen plenzende regen. Kinderen waren buiten aan het baaien, want de meeste townshiphuizen zijn nog steeds 1 kamer groot met een dakje en een erfje eromheen. Zwarte natte glimmende kinderlijfjes in de ochtendzon. Ik vroeg me af waarom een dergelijk beeld zo tot de verbeelding spreekt - bekijk elke documentaire over Afrika, en je ziet het - want er is toch weinig vrolijks aan. Maar misschien doe ik wel te moeilijk over exotisme, nu ik zelf niet meer zo goed weet waar ik thuis hoor. Mooie lijven zijn nu eenmaal mooie lijven.
Vibe FM is een klein radiostationnetje in het KwaMashu Arts Centre, waar ik enkele weken geleden ook was. Relaxed maar goed geörganiseerd, presentatie helemaal in Zoeloe, 70% locale muziek, een keur aan artiesten uit de gemeenschap te gast, en veel bellers uit de township.
Beantwoord ik aan het profiel van locale artiest? De presentator vond van wel. Wanneer kwam mijn eerste maskanda-album uit? Het was natuurlijk een grap, maar ook weer niet helemaal. Hij had me immers zien dansen in het BAT Centre, dus ik moest een stukje zingen, en dat deed ik, en ik kreeg prompt idolate bellers aan de lijn. Ngiyabonga kakhulu.
Daarna uitgelegd dat ik in aard en capaciteiten geen performer ben, maar dat ik wel van plan ben een boek te schrijven over maskanda. Dat was mooi. Ik kreeg een huwelijksaanzoek in Zoeloe. Daar moet wel lobola (bruidschat in koeien) tegenover staan, vond ik. Hoeveel koeien? Nou, 100 ofzo. HONDERD?!?!?! Hoe ging ik die dan mee naar Nederland nemen? Tja, euhm, in het vliegtuig? Enz, enz.
Maar de jongens van het radiostation weten verdomd veel van maskanda en na afloop heb ik hun geïnterviewd en een paar waardevolle data voor maskandafestivals, -audities, en -competeties van ze gekregen. Zo komen we telkens een stukje verder.
Vreemd genoeg was ik nog nooit in de schouwburg geweest. Het is weer zo'n bizar koloniaal product, ingericht als een Engels openluchttheater: alle muren van de zaal zijn bedekt met driedimensionale buitengevels van 16de-eeuwse Tudorhuizen, inclusief het vakwerk en de geruite ramen met warm licht erachter. Als de lichten gedimd worden voor een voorstelling, verschijnt in het plafond een sterrenzee. Je waant je in Stratford upon Avon op een warme zomeravond.
In het nieuwe Zuid-Afrika wordt er geen Shakespeare meer opgevoerd in het Tudor-decor, maar maskanda of traditionele dans uit Orissa. Nergens is zo zichtbaar hoe koloniale ruimte teruggeclaimd wordt. Door de vakwerken galerijen langs de foyer schreden donderdagavond Indiase dames met lange sari's. En tussen de Tudorramen gaven de danseressen uit Orissa zich met verfijnde hand-, hoofd- en voetbewegingen over aan Krishna. In Afrika.
De hele Indiase elite was uitgelopen om de voorstelling te zien en tot Mageshens grote ongenoegen waren we zichtbaar underdressed. Voor Indiërs in Zuid-Afrika zijn voorstellingen als deze de enige gelegenheden waarop ze het volle ornaat van sari's, punjabi's en Indiase sieraden aantrekken, legde hij me uit, en daarom worden kosten noch moeite gespaard om er piekfijn uit te zien.
Vrijdag was volkomen anders. Er was veel volk afgekomen op de 'Indian Symphony'. Het parkeerterrein bij de Hindoetempel waar het optreden plaatsvond was helemaal vol. Mageshen stuurde zijn SUV de stoep op en parkeerde in het gras. 'Krijgen we nu geen bon?' vroeg ik. 'Natuurlijk niet' riep Nishlyn. 'In India krijg je toch ook geen bon?'. 'Jamaar we zijn hier toch niet in India.' zei ik. 'Nu wel' zei Nishlyn stellig. Ik keek hem verbaasd aan. Ik loop toch al een aantal maanden mee in de Indiase gemeenschap hier en er zijn zoveel verschillen met India dat ik dat niet zou durven beweren.
Maar eenmaal in de tempel was het wel heel erg India. Ik was - net als donderdag in de schouwburg trouwens - de enige witte en ik kreeg erg veel bekijks. Het concert was vreselijk. We hadden ons verheugd op een vrolijke Bollywoodstrijkersbatterij, maar de Symphonybezetting kwam uit een synthesizer. Er was 1 violist en 1 zanger met een afgrijselijke stem en de versterking stond zo hard dat je niet meer wist of je de viool hoorde of de krasstem. Net als de bioscoop in het Indiase Varanasi, waar Emile en ik enkele jaren geleden een Bollywoodfilm wilden bekijken.
Dus Mageshen en Nishlyn gingen grappen maken. Pagahindi, smaalde Mageshen over de violist. Ik durfde niet te lachen. Ik zat al zo oneerbiedig met mijn vingers in mijn oren en ik voelde me als een reusachtige oplichtende vuurtoren tussen al die Indiërs. Na vijf nummers verlieten we met piepende oren de tempel en maakten ons op voor een early night, want de volgende dag moest ik om 4 uur opstaan om om 6 uur in de studio in KwaMashu te zitten.
Selby kwam me om 5 uur halen en toen we om half 6 de township binnenreden, kwam net de zon op. Het was een frisse heldere morgen na dagen plenzende regen. Kinderen waren buiten aan het baaien, want de meeste townshiphuizen zijn nog steeds 1 kamer groot met een dakje en een erfje eromheen. Zwarte natte glimmende kinderlijfjes in de ochtendzon. Ik vroeg me af waarom een dergelijk beeld zo tot de verbeelding spreekt - bekijk elke documentaire over Afrika, en je ziet het - want er is toch weinig vrolijks aan. Maar misschien doe ik wel te moeilijk over exotisme, nu ik zelf niet meer zo goed weet waar ik thuis hoor. Mooie lijven zijn nu eenmaal mooie lijven.
Vibe FM is een klein radiostationnetje in het KwaMashu Arts Centre, waar ik enkele weken geleden ook was. Relaxed maar goed geörganiseerd, presentatie helemaal in Zoeloe, 70% locale muziek, een keur aan artiesten uit de gemeenschap te gast, en veel bellers uit de township.
Beantwoord ik aan het profiel van locale artiest? De presentator vond van wel. Wanneer kwam mijn eerste maskanda-album uit? Het was natuurlijk een grap, maar ook weer niet helemaal. Hij had me immers zien dansen in het BAT Centre, dus ik moest een stukje zingen, en dat deed ik, en ik kreeg prompt idolate bellers aan de lijn. Ngiyabonga kakhulu.
Daarna uitgelegd dat ik in aard en capaciteiten geen performer ben, maar dat ik wel van plan ben een boek te schrijven over maskanda. Dat was mooi. Ik kreeg een huwelijksaanzoek in Zoeloe. Daar moet wel lobola (bruidschat in koeien) tegenover staan, vond ik. Hoeveel koeien? Nou, 100 ofzo. HONDERD?!?!?! Hoe ging ik die dan mee naar Nederland nemen? Tja, euhm, in het vliegtuig? Enz, enz.
Maar de jongens van het radiostation weten verdomd veel van maskanda en na afloop heb ik hun geïnterviewd en een paar waardevolle data voor maskandafestivals, -audities, en -competeties van ze gekregen. Zo komen we telkens een stukje verder.
dinsdag 15 september 2009
Ubuntu ungamntu ngabanye abantu
Ubuntu is een politiek beladen modewoord in het nieuwe Zuid-Afrika en het is ontleend aan bovenstaand Xhosa spreekwoord: een mens is een mens door andere mensen. Daar zitten vele ethische en filosofische kanten aan. En daarom wordt het vaak gekaapt door politici die hun macht op een of andere wijze willen legitimeren. Menselijkheid is iets universeels, maar door te impliceren dat alleen mensen uit Afrika weten wat ubuntu is, wordt het weer een middel om de ene groep mensen van de andere af te scheiden.
Ik interpreteer ubuntu als inlevingsvermogen. Als ik een griepje heb, dan hopen mijn Zoeloevrienden dat ik snel weer beter ben, want als ik ziek ben dan zijn zij ook ziek. Dat klinkt nogal overdreven, maar dat is het niet. Is inlevingsvermogen immers niet gebaseerd op het vermogen te voelen wat een ander voelt? Precies op dat moment? Je roept het ziekzijngevoel op. Je bent heel even ziek om te weten hoe ziek zijn ook al weer voelde en hoe vervelend dat is.
Maar ubuntu is niet altijd zo eenvoudig, zeker niet in een kapitalistische maatschappij met zielloze ruilmiddelen. Als mijn Zoeloevrienden platzak zijn, dan kan ik die ervaring gemakkelijk oproepen. Ik ben zelf lang genoeg platzak geweest, al was het nooit zo erg als zij dat zijn. Maar worden wij allemaal minder platzak als ik ze geld ga geven? Ik dacht het niet. Maar ik kan ook niet uitleggen dat ik geld geven niet goed vind voor onze vriendschap. Vanuit het ubuntuperspectief slaat dat helemaal nergens op. En als je een beetje inlevingsvermogen hebt dan snap je dat ook wel weer.
Dus ik schipper wat tussen ubuntu en Hollandse krenterigheid. Ik betaal voor muzieklessen, waarschijnlijk teveel. Ik ben scheutig met een lift naar huis of samen lunchen of een bijdrage voor een neef die na een ongeluk in het ziekenhuis is beland. Maar soms moet ik "nee" zeggen en dat is ontzettend pijnlijk.
Hoezeer dit geschipper mijn relatie met sommige van mijn kennissen bepaalt, realiseerde ik me toen ik maandag - samen met een collega van de universiteit - een interview had met Phuzekhemisi. Phuzekhemisi is een maskandamusicus die het helemaal gemaakt heeft. Zijn nieuwste album heeft alweer platinumstatus bereikt. Hij maakt elk jaar toernees naar Europa en Canada. Hij kan zijn hele clan met gemak onderhouden.
Het gesprek verliep vele malen makkelijker dan de gesprekken die ik met andere musici heb gehad. Eerst dacht ik dat dat kwam omdat hij behoorlijk goed Engels spreekt, maar het kwam nog door iets anders. Het was vanaf het begin volkomen duidelijk dat hij ons niet nodig had. Hij verleende ons een gunst door ons te woord te staan. Hij was toeschietelijk en benaderbaar, maar hij hoefde niets van ons. Er was even geen ubuntuverplichting. Gewoon zakelijkheid. Pffffff.
Of toch wel? Halverwege het interview liep er een bedelares langs onze tafel. Ze had een bord in haar hand waar in Zoeloe en onbegrijpelijk Engels een hulpkreet was geschreven. Ze begon in Zoeloe tegen Phuzekhemisi te praten en hij trok zonder aarzeling een stapel bankbiljetten uit z'n broekzak en gaf haar 20 rand (2 euro). Dat is veel: een parkeerwacht geef je doorgaans 2 rand.
Mijn collega en ik waren in verwarring. Wij zijn gewend bedelaars te negeren. Onze filosofie is: als je elke bedelaar die je tegenkomt geld gaat geven dan voed je bedelgedrag met alle malafide praktijken die daar achter kunnen zitten. Mooi beargumenteerd, maar nu stonden we met onze mond vol tanden (of onze billen bloot) en toen de verwarring voorbij was, was de bedelares al doorgelopen.
We stonden er mooi op: alle vooroordelen over witten weer bevestigd. Phuzekhemisi was zichtbaar geshockeerd. Gedurende een aantal lange minuten ontweek hij onze ogen als hij onze vragen beantwoordde en pas tegen het einde van het gesprek ontdooide hij een beetje.
Ik voelde me de hele verdere dag een ontzettende vrek. Ik had een lesje ubuntu gehad. Het was Phuzekhemisi geweest die mijn inlevingsvermogen had aangesproken, omdat hij qua machtspositie mijn gelijke is. Als hij er niet geweest was, hadden mijn collega en ik de bedelares misschien niet eens gezien, laat staan onthouden. En ubuntu gaat nu juist over een inlevingsvermogen dat niet selectief is.
Ik interpreteer ubuntu als inlevingsvermogen. Als ik een griepje heb, dan hopen mijn Zoeloevrienden dat ik snel weer beter ben, want als ik ziek ben dan zijn zij ook ziek. Dat klinkt nogal overdreven, maar dat is het niet. Is inlevingsvermogen immers niet gebaseerd op het vermogen te voelen wat een ander voelt? Precies op dat moment? Je roept het ziekzijngevoel op. Je bent heel even ziek om te weten hoe ziek zijn ook al weer voelde en hoe vervelend dat is.
Maar ubuntu is niet altijd zo eenvoudig, zeker niet in een kapitalistische maatschappij met zielloze ruilmiddelen. Als mijn Zoeloevrienden platzak zijn, dan kan ik die ervaring gemakkelijk oproepen. Ik ben zelf lang genoeg platzak geweest, al was het nooit zo erg als zij dat zijn. Maar worden wij allemaal minder platzak als ik ze geld ga geven? Ik dacht het niet. Maar ik kan ook niet uitleggen dat ik geld geven niet goed vind voor onze vriendschap. Vanuit het ubuntuperspectief slaat dat helemaal nergens op. En als je een beetje inlevingsvermogen hebt dan snap je dat ook wel weer.
Dus ik schipper wat tussen ubuntu en Hollandse krenterigheid. Ik betaal voor muzieklessen, waarschijnlijk teveel. Ik ben scheutig met een lift naar huis of samen lunchen of een bijdrage voor een neef die na een ongeluk in het ziekenhuis is beland. Maar soms moet ik "nee" zeggen en dat is ontzettend pijnlijk.
Hoezeer dit geschipper mijn relatie met sommige van mijn kennissen bepaalt, realiseerde ik me toen ik maandag - samen met een collega van de universiteit - een interview had met Phuzekhemisi. Phuzekhemisi is een maskandamusicus die het helemaal gemaakt heeft. Zijn nieuwste album heeft alweer platinumstatus bereikt. Hij maakt elk jaar toernees naar Europa en Canada. Hij kan zijn hele clan met gemak onderhouden.
Het gesprek verliep vele malen makkelijker dan de gesprekken die ik met andere musici heb gehad. Eerst dacht ik dat dat kwam omdat hij behoorlijk goed Engels spreekt, maar het kwam nog door iets anders. Het was vanaf het begin volkomen duidelijk dat hij ons niet nodig had. Hij verleende ons een gunst door ons te woord te staan. Hij was toeschietelijk en benaderbaar, maar hij hoefde niets van ons. Er was even geen ubuntuverplichting. Gewoon zakelijkheid. Pffffff.
Of toch wel? Halverwege het interview liep er een bedelares langs onze tafel. Ze had een bord in haar hand waar in Zoeloe en onbegrijpelijk Engels een hulpkreet was geschreven. Ze begon in Zoeloe tegen Phuzekhemisi te praten en hij trok zonder aarzeling een stapel bankbiljetten uit z'n broekzak en gaf haar 20 rand (2 euro). Dat is veel: een parkeerwacht geef je doorgaans 2 rand.
Mijn collega en ik waren in verwarring. Wij zijn gewend bedelaars te negeren. Onze filosofie is: als je elke bedelaar die je tegenkomt geld gaat geven dan voed je bedelgedrag met alle malafide praktijken die daar achter kunnen zitten. Mooi beargumenteerd, maar nu stonden we met onze mond vol tanden (of onze billen bloot) en toen de verwarring voorbij was, was de bedelares al doorgelopen.
We stonden er mooi op: alle vooroordelen over witten weer bevestigd. Phuzekhemisi was zichtbaar geshockeerd. Gedurende een aantal lange minuten ontweek hij onze ogen als hij onze vragen beantwoordde en pas tegen het einde van het gesprek ontdooide hij een beetje.
Ik voelde me de hele verdere dag een ontzettende vrek. Ik had een lesje ubuntu gehad. Het was Phuzekhemisi geweest die mijn inlevingsvermogen had aangesproken, omdat hij qua machtspositie mijn gelijke is. Als hij er niet geweest was, hadden mijn collega en ik de bedelares misschien niet eens gezien, laat staan onthouden. En ubuntu gaat nu juist over een inlevingsvermogen dat niet selectief is.
maandag 14 september 2009
Verhaal
Als ik Mageshen in het Engels uit mijn blog voorlees, voelen we ons allebei ongemakkelijk. Geen woord van wat ik heb neergeschreven is gelogen, maar bij het schrijven maak je keuzes. Je maakt er een verhaal van, dus je laat dingen weg en de zaken die je het meeste opvallen geef je de meeste aandacht. Anders is het niet leuk om te lezen. Mageshen herkent zich niet altijd in de punten die ik aandacht geef. En als ik het aan hem voorlees dan snap ik dondersgoed waarom.
Zaterdag waren we uitgenodigd voor een afscheidsbraai in Isipingo. Een van Mageshens vrienden gaat voor een half jaar naar het buitenland. Leuk, een feessie in de township. Bij een grote Indiase familie: kakelende tantes, krijsende kinderen, stoerdoenerige ooms en eten voor een hele legerkazerne. Achter het huis, met uitzicht op de zee, zaten we onder een overkoepeling lekker te eten in de schaduw. Oma had het hoogste woord en schiep er genoegen in om ieder van haar uit de kluiten gewassen kleinzoons stevig de les te lezen.
Ik kan er op twee manieren over schrijven, die elkaar eigenlijk een beetje uitsluiten, tenzij ik ze expliciet maak. Ik kan schrijven over het exotistische gevoel weer eens de enige witte te zijn met extra aandacht voor en van alle broers, zussen, neven, nichten en stoere townshipmakkers. Ik kan ook schrijven over de gevoelens van herkenning om op een zonnige dag met een familie in de tuin te zitten eten.
Iedereen deed erg zijn best me op mijn gemak te laten voelen. ‘Trek je maar niets aan van al die door elkaar kakelende mensen hoor’, zei een vrouw van mijn leeftijd naast me. ‘Zo gaat dat nu eenmaal in Indiase families.’
‘Oh, maar zo gaat het in mijn familie ook’, antwoordde ik haar. ‘Als mijn oma jarig was in de zomer, dan zaten we met de hele familie onder een grote oude boom te eten. Het eten was altijd veels- en veels- en veelsteveel. De kinderen stampten overal doorheen met voetballen, waterslangen en dolle achtervolgingen in wisselende kongsi's, net als deze kinderen. En aan kakelende tantes hadden we ook geen gebrek.’ (Sorry tantes, ik weet dat jullie meelezen, maar jullie kunnen het vast wel hebben van mij…).
‘Oh, goh’, zei de vrouw naast me. Maar toen kon ik het toch niet laten een beetje te gaan exotiseren. ‘Mijn familie komt uit Centraal-Europa, zie je’, zei ik, ‘en ze hebben een groot deel van hun leven in Indonesië doorgebracht. Vandaar.’ Het is waar, maar het is ook weer niet helemaal waar, want slechts mijn halve familie komt uit Centraal-Europa; de andere helft komt gewoon uit Nederland. En Hollandse families zitten ook graag in de zomer onder een boom te eten met krijsende kinderen en kakelende tantes. Of je nou in Isipingo zit of Breda.
Zaterdag waren we uitgenodigd voor een afscheidsbraai in Isipingo. Een van Mageshens vrienden gaat voor een half jaar naar het buitenland. Leuk, een feessie in de township. Bij een grote Indiase familie: kakelende tantes, krijsende kinderen, stoerdoenerige ooms en eten voor een hele legerkazerne. Achter het huis, met uitzicht op de zee, zaten we onder een overkoepeling lekker te eten in de schaduw. Oma had het hoogste woord en schiep er genoegen in om ieder van haar uit de kluiten gewassen kleinzoons stevig de les te lezen.
Ik kan er op twee manieren over schrijven, die elkaar eigenlijk een beetje uitsluiten, tenzij ik ze expliciet maak. Ik kan schrijven over het exotistische gevoel weer eens de enige witte te zijn met extra aandacht voor en van alle broers, zussen, neven, nichten en stoere townshipmakkers. Ik kan ook schrijven over de gevoelens van herkenning om op een zonnige dag met een familie in de tuin te zitten eten.
Iedereen deed erg zijn best me op mijn gemak te laten voelen. ‘Trek je maar niets aan van al die door elkaar kakelende mensen hoor’, zei een vrouw van mijn leeftijd naast me. ‘Zo gaat dat nu eenmaal in Indiase families.’
‘Oh, maar zo gaat het in mijn familie ook’, antwoordde ik haar. ‘Als mijn oma jarig was in de zomer, dan zaten we met de hele familie onder een grote oude boom te eten. Het eten was altijd veels- en veels- en veelsteveel. De kinderen stampten overal doorheen met voetballen, waterslangen en dolle achtervolgingen in wisselende kongsi's, net als deze kinderen. En aan kakelende tantes hadden we ook geen gebrek.’ (Sorry tantes, ik weet dat jullie meelezen, maar jullie kunnen het vast wel hebben van mij…).
‘Oh, goh’, zei de vrouw naast me. Maar toen kon ik het toch niet laten een beetje te gaan exotiseren. ‘Mijn familie komt uit Centraal-Europa, zie je’, zei ik, ‘en ze hebben een groot deel van hun leven in Indonesië doorgebracht. Vandaar.’ Het is waar, maar het is ook weer niet helemaal waar, want slechts mijn halve familie komt uit Centraal-Europa; de andere helft komt gewoon uit Nederland. En Hollandse families zitten ook graag in de zomer onder een boom te eten met krijsende kinderen en kakelende tantes. Of je nou in Isipingo zit of Breda.
zondag 6 september 2009
Gitaarles
Over dansen en rappen is het leuk bloggen, zeker als je foto’s hebt, maar ik werk natuurlijk niet alleen maar met Abagqugquzeli. Veel meer directe informatie krijg ik van mensen om de musici heen: producers, managers, mensen van de omroep, mede-academici, archivarissen.
Maar ingevoerd raken in de muziek is enorm belangrijk om muzikale kenmerken op een zinvolle manier met sociale en culturele te verbinden. Sommige zaken kun je zelfs alleen horen als je zelf speelt of zingt. Maskanda is heterofone muziek en de veellagigheid ervan leer je alleen goed horen (en appreciëren) als je met een basisriff begint en gaandeweg steeds meer omspelingen leert.
Dat is precies wat ik leer van Shiyani Ngcobo. Zo extrovert en energiek het dansen met Abagqugquzeli is, zo introvert en verstild zijn de riffjes die ik van uBaba uShiyani leer.
Shiyani is een belangrijke informant voor mij, omdat hij veel buiten Afrika opgetreden heeft. Hij heeft op verschillende internationale wereldmuziekfestivals gespeeld, hij maakte een cd in Engeland (Introducing Shiyani Ngcobo, World Music Network 2004) en trad in 2007 op in New Yorks Carnegie Hall.
Toch is Shiyani’s internationale blootstelling betrekkelijk. Vorige week kwam hij met een brief van World Music Network aanzetten met de vraag of ik hem kon uitleggen wat erin stond. Ik moest hem vertellen dat hij dit jaar helemaal geen royalties krijgt omdat er dit jaar geen cd’s verkocht zijn. Potverdikkeme. Allemaal even op de link klikken jongens en kopen, die cd. Ziehier hoe een wetenschapper weer eens in haar eigen onderzoek ingrijpt. Onderzoek ik internationale exposure en is die er niet? Dan maken we die toch gewoon…?
Maar praten over dat soort dingen doen we vooral als we een tolk kunnen vinden. Mijn Zoeloe is nog basaler dan zijn Engels en de muzieklessen zijn van een middel om hem te spreken te krijgen een doel op zich geworden.
Shiyani speelt nog het soort maskanda dat aan het begin van de twintigste eeuw gespeeld werd: een man loopt van zijn huis naar zijn werk, een tocht die wel een dag kan duren en om de tijd een beetje door te komen speelt hij op zijn gitaar. Zijn lied is een verhaal, een klaagzang en een zelfprijzing ineen en kan net zolang duren als zijn tocht.
Shiyani’s riffs lijken eenvoudig, een dalend tetrachord, bijvoorbeeld, met parallelle octaven, kwarten en tertsen. Shiyani speelt me het voor en ik probeer mee te komen. Gebrekkig Zoeloe en gebrekkig Engels zijn niet meer nodig. We hoeven alleen maar ‘kulungile’ (ok) of ‘try again’ te verstaan. Ik vind het leuk om te ervaren dat muzikale communicatie echt mogelijk is zonder verbale. Bij muzieklessen in Nederland of Engeland heb je dat niet door, want je blijft toch wel doorkletsen over die muziek. Met Shiyani merk ik dat woorden echt niet nodig zijn om elkaar muzikaal te begrijpen.
Bij maskanda gaat het niet zozeer om virtuositeit (hoewel Shiyani in zijn versies van zijn songs behoorlijk virtuoos kan zijn); het gaat er vooral om dat je zo’n riffje van vijf noten wel een kwartier kan blijven spelen en tempo kan houden. Net zoals dat vroeger ging. Als dat lukt en ik al mijn posities met links op hetzelfde moment kan wisselen als mijn snaren met rechts, dan is dat geweldig, want je komt in een soort groove terecht en als je daar eenmaal inzit, begint Shiyani zachtjes te zingen.
En dan is het hele leven gewoon even helemaal goed.
Maar ingevoerd raken in de muziek is enorm belangrijk om muzikale kenmerken op een zinvolle manier met sociale en culturele te verbinden. Sommige zaken kun je zelfs alleen horen als je zelf speelt of zingt. Maskanda is heterofone muziek en de veellagigheid ervan leer je alleen goed horen (en appreciëren) als je met een basisriff begint en gaandeweg steeds meer omspelingen leert.
Dat is precies wat ik leer van Shiyani Ngcobo. Zo extrovert en energiek het dansen met Abagqugquzeli is, zo introvert en verstild zijn de riffjes die ik van uBaba uShiyani leer.
Shiyani is een belangrijke informant voor mij, omdat hij veel buiten Afrika opgetreden heeft. Hij heeft op verschillende internationale wereldmuziekfestivals gespeeld, hij maakte een cd in Engeland (Introducing Shiyani Ngcobo, World Music Network 2004) en trad in 2007 op in New Yorks Carnegie Hall.
Toch is Shiyani’s internationale blootstelling betrekkelijk. Vorige week kwam hij met een brief van World Music Network aanzetten met de vraag of ik hem kon uitleggen wat erin stond. Ik moest hem vertellen dat hij dit jaar helemaal geen royalties krijgt omdat er dit jaar geen cd’s verkocht zijn. Potverdikkeme. Allemaal even op de link klikken jongens en kopen, die cd. Ziehier hoe een wetenschapper weer eens in haar eigen onderzoek ingrijpt. Onderzoek ik internationale exposure en is die er niet? Dan maken we die toch gewoon…?
Maar praten over dat soort dingen doen we vooral als we een tolk kunnen vinden. Mijn Zoeloe is nog basaler dan zijn Engels en de muzieklessen zijn van een middel om hem te spreken te krijgen een doel op zich geworden.
Shiyani speelt nog het soort maskanda dat aan het begin van de twintigste eeuw gespeeld werd: een man loopt van zijn huis naar zijn werk, een tocht die wel een dag kan duren en om de tijd een beetje door te komen speelt hij op zijn gitaar. Zijn lied is een verhaal, een klaagzang en een zelfprijzing ineen en kan net zolang duren als zijn tocht.
Shiyani’s riffs lijken eenvoudig, een dalend tetrachord, bijvoorbeeld, met parallelle octaven, kwarten en tertsen. Shiyani speelt me het voor en ik probeer mee te komen. Gebrekkig Zoeloe en gebrekkig Engels zijn niet meer nodig. We hoeven alleen maar ‘kulungile’ (ok) of ‘try again’ te verstaan. Ik vind het leuk om te ervaren dat muzikale communicatie echt mogelijk is zonder verbale. Bij muzieklessen in Nederland of Engeland heb je dat niet door, want je blijft toch wel doorkletsen over die muziek. Met Shiyani merk ik dat woorden echt niet nodig zijn om elkaar muzikaal te begrijpen.
Bij maskanda gaat het niet zozeer om virtuositeit (hoewel Shiyani in zijn versies van zijn songs behoorlijk virtuoos kan zijn); het gaat er vooral om dat je zo’n riffje van vijf noten wel een kwartier kan blijven spelen en tempo kan houden. Net zoals dat vroeger ging. Als dat lukt en ik al mijn posities met links op hetzelfde moment kan wisselen als mijn snaren met rechts, dan is dat geweldig, want je komt in een soort groove terecht en als je daar eenmaal inzit, begint Shiyani zachtjes te zingen.
En dan is het hele leven gewoon even helemaal goed.
Abonneren op:
Posts (Atom)