En net als vorig jaar ben ik bezig met de verwarring van het terugkeren. Met afscheid nemen. Met datgene wat ik hier moet achterlaten en met wat er ‘thuis’ op me ligt te wachten. Ik draai Beethovens 7de op Mageshens stereotoren. Daar wordt de verwarring tastbaar van.
Gisteren gingen we voor het laatst naar Chatsworth. Mageshens familie had een braai voor me georganiseerd in de tuin van zijn ouderlijk huis naast het hondenhok met de grote enge hond die Rebel heet en bij nader inzien de zoetste woef is die je je kunt voorstellen. Maar hij is reus-achtig.
Hoeveelheden vlees voor een hele legerkazerne. Onder het geblèr van de moskee werkten we ons bij zonsondergang door de boerenwors, speklappen, kippenpootjes en karbonaadjes heen. De botjes naar Rebel. Gloep. Weg. Als ik in NL ben, ga ik op dieet en word ik ook maar vegetariër denk ik. Ik heb genoeg vlees gegeten voor de komende 10 jaar.
Mageshens nichtjes spreken nu niet meer van Uncle Timmy, zoals me vorig jaar opviel, maar van Uncle Timmy and Auntie Barbra. En dan niet voor de grap hè, maar serieus. Ik ben een echte Tante Barbara geworden. Mageshens zus had een gigantische chocoladetaart voor me gebakken en ik kreeg een hele hoop cadeaus van iedereen: sieraden, waaronder een halsketting met een kruis – we hebben mijn levensbeschouwelijke oriëntatie altijd maar vaag gehouden – en een groot cadeau voor mijn moeder.
Ik voelde me verwend en welkom en warm, zoals ik me altijd bij Mageshens familie gevoeld heb. Op de breedbeeldtelevisie bekeken we de foto’s van Mageshens bezoek aan Nederland in juni. Mageshen op een fiets. Mageshen bij een windmolen. Mageshen op een gracht in een rondvaartboot. Mageshen in de Westerkerk. Dolle pret. Mageshens oudste zus skypete ons uit Schotland om me een virtuele knuffel te geven en de hele familie stond gierend om de computer naar Mageshens neefje van 3 te kijken. Klein Indiaas mannetje met een Schots accent. Ook dolle pret.
Toch voelt het teruggaan heel anders dan vorig jaar. Toen wilde ik gewoon niet terug; ik was er nog niet aan toe. Nu ben ik er wel aan toe. Ik mis Nederland ook wel en ik wil in Nederland aan de slag met de informatie, contacten en plannen die ik hier opgedaan heb. En ik heb hier nu een vaste voet aan de grond: zowel persoonlijk als professioneel. Dus ik kom vast snel weer terug.
maandag 26 oktober 2009
dinsdag 13 oktober 2009
Sprookje
In Nederland is weinig noodzaak meer voor het vertellen van sprookjes. Kritiek, taboe-onderwerpen en loyaliteiten mogen allemaal in onverbloemde vorm het publieke domein ingesmeten worden, dus je hebt geen parabel meer nodig om de boodschap te verpakken. Literair gezien is dat jammer, en maatschappelijk gezien eigenlijk ook. Ik luister liever naar sprookjes dan naar Geert-Wildersgebral.
Geert Wilders wordt bedreigd, niet zozeer omdat hij de vrijheid neemt om te zeggen wat hij wil, maar omdat de manier waarop hij die vrijheid neemt volkomen gespeend is van enige welwillendheid ten opzichte van de mensen en leefwijzen waarover hij spreekt. In Zuid-Afrika – 11 officiële talen en een veelvoud aan culturen en geloofsystemen – laat je dat wel uit je hoofd. Een dergelijke recalcitrantie zou binnen de kortste keren ontaarden in een burgeroorlog.
Daar komt bij dat de vergelding voor een gebrek aan welwillendheid hier hoger is dan in Nederland. Ik ken een muziekcriticus die in Nederland eens door een voornaam musicus bedreigd werd: hij zou geen vrijkaartje meer krijgen als hij kritisch over de musicus bleef schrijven. Daar spreekt iedereen dan – terecht – schande van. Vrijheid van meningsuiting, weet je wel. Maar in Zuid-Afrika denken we niet in vrijkaartjes. Daar denken we in klappen op de kop, of erger.
En soms moet je welwillend zijn tegenover nogal onwelwillende standpunten. Ik vind het moeilijk begrip op te brengen voor iemand die vindt dat mannen meerdere vrouwen mogen huwen, maar vrouwen niet. En een situatie waarin musici als wegwerpartikelen worden behandeld, omdat ze als eigendom van een lid van het Koninklijk Huis worden beschouwd, wil ik ook graag kritisch aan de orde kunnen stellen. Daar moet ik dan – in tegenstelling tot Geert Wilders – indirecte expressiemiddelen voor verzinnen: quasi-onschuldige vragen stellen, bijvoorbeeld, of bloggen in een obscure Noord-Europese taal, of… sprookjes vertellen.
Ik ga de lezertjes van dit blog dus nu een sprookje vertellen, waarbij ik expliciet maak dat elke overeenkomst met werkelijke gebeurtenissen op toeval berust. Dat zeg ik niet omdat ik op enigerlei wijze gevaar loop, maar omdat ik in de toekomst niet dwarsgezeten wil worden in het uitoefenen van mijn werk. Gewoon een voorzorgsmaatregel dus.
[Nu ik dit sprookje aan het schrijven ben, bliksemt, onweert en regent het zo hard dat horen en zien me vergaat. De weg voor ons huis is veranderd in een kolkende rivier. Ik heb de computer veiligheidshalve van het elektriciteitsnet afgehaald. Kruip maar bij het haardvuur en bibber. Het wordt een duister sprookje…]
Er was eens een meisje met een grote witte neus. De neus had een enorm gevoelig reukorgaan dat allerlei geuren, smaken en slips-of-the-tongue kon waarnemen en vastleggen. Daardoor was het meisje behept met een onstilbare nieuwsgierigheid. Ze moest naar verre landen reizen om die nieuwsgierigheid te stillen. De meeste mensen vonden haar grote witte neus best aantrekkelijk, dus ze vonden het prima dat ze hem overal instak. En ze was, dankzij haar nieuwsgierigheid, een rondborstige troubadour tegen het lijf gelopen, die haar net zo liefhad als zijn upper-structure pentatonics. En dat zegt wat.
Dus het meisje met de grote witte neus was heel gelukkig en leerde het verre land steeds beter kennen. Ze ontmoette andere minstrelen en op een goede dag trok ze met de minstrelen het diepe binnenland in. In het binnenland regeerde een ridder, die zichzelf de ‘Koning van het binnenland’ noemde. Het meisje met de grote witte neus werd driemaal ‘beproefd’ om te ontdekken hoe duister deze ridder was.
De eerste beproeving was in het binnenland. De minstrelen waren allemaal naar het land van de ridder gekomen om voor hem te zingen en te spelen. Het meisje met de grote witte neus vernam dat de minstrelen hadden moeten dansen voor de duistere ridder voordat ze mochten slapen in een koud kasteel zonder dekens. Ze zag hoe de minstrelen zonder eten en drinken uren moesten wachten in de hete zon voordat ze hun werk konden doen. En ze zag dat de minstrelen gevangen gehouden werden door de duistere ridder omdat ze te arm waren om zelf terug te keren naar de stad en moesten wachten op het koninklijke rijtuig dat niet zou vertrekken voor ze gewerkt hadden. Dus het meisje met de grote witte neus nam de minstrelen mee in haar eigen paard en wagen, en zo ontsnapte ze voor de eerste maal aan de klauwen van de duistere ridder.
Maar de ridder had haar gespot op zijn feest in het binnenland. Ze was immers de enige met een grote witte neus. De ridder was zo nieuwsgierig naar de witheid van haar grote neus dat hij een postduif stuurde en haar uitnodigde op zijn paleis in de stad. Het meisje met de grote witte neus aarzelde. Ze wist al dat de ridder duister was. Maar ze wist ook dat de ridder rijk en machtig was en haar misschien ooit eens zou kunnen helpen. Dus ze nam de uitnodiging aan op voorwaarde dat ze haar trouwe troubadour mocht meenemen. De duistere ridder zegde tandenknarsend toe. Hij nam een dame van lichte zeden mee als tafelgenote om de trouwe troubadour bezig te houden zodat de duistere ridder zijn aandacht op de grote witte neus van het meisje kon richten. Maar de trouwe troubadour liet zich niet afleiden en bracht zijn meisje aan het eind van avond ongeschonden en met een volle maag weer uit het paleis van de ridder. Zo brachten het meisje en de troubadour de tweede beproeving tot een goed einde.
De derde beproeving was de gevaarlijkste van allemaal. De duistere ridder stuurde opnieuw een postduif naar het meisje met de grote witte neus. Hij wilde haar opnieuw ontmoeten want hij wilde haar tekeningen van het feest hebben om aan iedereen te laten zien hoe mooi het geweest was. Het meisje aarzelde opnieuw. Ze wist dat de ridder meer wilde dan haar tekeningen, en ze wist bovendien niet of ze haar tekeningen wel aan hem wilde geven, want ze had het feest niet zo mooi gevonden. Maar de ridder kon haar iets geven wat niemand anders haar kon geven: bevrediging van haar gigantische nieuwsgierigheid naar de muziek van de minstrelen. De duistere ridder was de baas over de minstrelen en het meisje wilde weten hoe hij dat deed. Dus ze nam zijn uitnodiging opnieuw aan.
De trouwe troubadour rook onraad. ‘Zorg dat je hem ontmoet in een herberg met andere mensen', adviseerde hij haar, ‘en niet in zijn paleis.’ Dus dat deed ze. Ze stapte in een postkoets naar de herberg en hoewel de ridder beloofd had de postkoets te betalen, deed hij dat niet. De ridder was blij met haar tekeningen. Hij schepte op over zijn macht en rijkdom. Hij vertelde haar over zijn gevechten met speer en schild. En hij vertelde over zijn neven die zijn leiderschap van zijn Huis betwisten en hem proberen te vermoorden. ‘In het binnenland’ zegt hij ‘MIJN grondgebied, weet je wel, beweeg ik me nooit zonder lijfwachten, want mijn neven hebben gezworen mij om te brengen.’
Het meisje had geleerd dat als je vriendelijk bent tegen mensen, mensen altijd vriendelijk terug zijn. En als mensen vriendelijk zijn, dan zijn ze geneigd meer te zeggen en dan is er meer vast te leggen voor haar grote witte neus. Met de duistere ridder was dat niet anders. Maar zoals het meisje haar vriendelijkheid gebruikte om meer kennis te vergaren, zo gebruikte de ridder zijn vriendelijkheid voor zijn eigen duistere plannen. Het meisje wist dit. Als ze te vriendelijk zou zijn dan zou ze de ridder gelegenheid geven zijn duistere plannen ten uitvoer te brengen. Als ze niet vriendelijk genoeg zou zijn, dan zou de ridder boos worden en kwaadschiks nemen wat hij goedschiks niet krijgen kon.
De ridder en het meisje deden ieder hun eigen gevaarlijke koorddans. Het meisje probeerde haar honger naar kennis te stillen; en de ridder probeerde zijn honger naar witte neuzen te stillen. ‘Weet je dat mijn kamers in deze herberg zijn?’ zei de ridder tegen het meisje. ‘Nee’, zei het meisje, ‘maar wat ik wel wil weten, is hoe je de minstrelen van je feest hebt leren kennen.’ ‘Ik weet niet meer’ zei de ridder verveeld. ‘Wat heb je mooie volle lippen…’ ‘Dat zal best’, zei het meisje, ‘maar welke broodheer zorgde voor het onderdak van de minstrelen?’ ‘De postduivenmelker geloof ik’, mijmerde de ridder. ‘Wat heb je een mooie wijde mond…’ ‘Ga je op je volgende feest ook minstrelen van buiten je grondgebied uitnodigen?’ vroeg het meisje. ‘Misschien’, zei de ridder. ‘Wat heb je een geweldig open persoonlijkheid… Ik ben gewend om te krijgen wat ik wil. Wat moet je eigenlijk met die troubadour? Jullie zijn veel te close. Dat ga je nooit volhouden.’
De duistere ridder pakte de hand van het meisje en begon haar handpalm te masseren. Het meisje keek naar haar handpalm en dacht ‘hoe krijg ik mijn hand terug zonder dat de ridder duisterder wordt dan hij al is?’ Ze bedacht een list. Ze trok haar hand vriendelijk terug en zei tegen de ridder: ‘ik moet nu naar huis want de wasmeid is klaar met werken en ik moet haar betalen voor ze weggaat. Dag hoor.’
De ridder kon niet anders dan haar naar een postkoets brengen omdat hij dat beloofd had. De koetsier was bang voor de ridder en wilde het meisje eerst niet meenemen, want de ridder stond nog 500 dukaten bij hem in de schuld. Maar met een groot gebaar haalde de ridder 400 dukaten uit zijn zak en smeet die in de schoot van de koetsier. ‘Ben je nu tevreden?’ zei hij. De koetsier stemde toe en zo ontsnapte het meisje met de grote witte neus voor de derde maal aan de klauwen van de duistere ridder. En ze leefde nog lang en gelukkig met haar trouwe troubadour.
Geert Wilders wordt bedreigd, niet zozeer omdat hij de vrijheid neemt om te zeggen wat hij wil, maar omdat de manier waarop hij die vrijheid neemt volkomen gespeend is van enige welwillendheid ten opzichte van de mensen en leefwijzen waarover hij spreekt. In Zuid-Afrika – 11 officiële talen en een veelvoud aan culturen en geloofsystemen – laat je dat wel uit je hoofd. Een dergelijke recalcitrantie zou binnen de kortste keren ontaarden in een burgeroorlog.
Daar komt bij dat de vergelding voor een gebrek aan welwillendheid hier hoger is dan in Nederland. Ik ken een muziekcriticus die in Nederland eens door een voornaam musicus bedreigd werd: hij zou geen vrijkaartje meer krijgen als hij kritisch over de musicus bleef schrijven. Daar spreekt iedereen dan – terecht – schande van. Vrijheid van meningsuiting, weet je wel. Maar in Zuid-Afrika denken we niet in vrijkaartjes. Daar denken we in klappen op de kop, of erger.
En soms moet je welwillend zijn tegenover nogal onwelwillende standpunten. Ik vind het moeilijk begrip op te brengen voor iemand die vindt dat mannen meerdere vrouwen mogen huwen, maar vrouwen niet. En een situatie waarin musici als wegwerpartikelen worden behandeld, omdat ze als eigendom van een lid van het Koninklijk Huis worden beschouwd, wil ik ook graag kritisch aan de orde kunnen stellen. Daar moet ik dan – in tegenstelling tot Geert Wilders – indirecte expressiemiddelen voor verzinnen: quasi-onschuldige vragen stellen, bijvoorbeeld, of bloggen in een obscure Noord-Europese taal, of… sprookjes vertellen.
Ik ga de lezertjes van dit blog dus nu een sprookje vertellen, waarbij ik expliciet maak dat elke overeenkomst met werkelijke gebeurtenissen op toeval berust. Dat zeg ik niet omdat ik op enigerlei wijze gevaar loop, maar omdat ik in de toekomst niet dwarsgezeten wil worden in het uitoefenen van mijn werk. Gewoon een voorzorgsmaatregel dus.
[Nu ik dit sprookje aan het schrijven ben, bliksemt, onweert en regent het zo hard dat horen en zien me vergaat. De weg voor ons huis is veranderd in een kolkende rivier. Ik heb de computer veiligheidshalve van het elektriciteitsnet afgehaald. Kruip maar bij het haardvuur en bibber. Het wordt een duister sprookje…]
Er was eens een meisje met een grote witte neus. De neus had een enorm gevoelig reukorgaan dat allerlei geuren, smaken en slips-of-the-tongue kon waarnemen en vastleggen. Daardoor was het meisje behept met een onstilbare nieuwsgierigheid. Ze moest naar verre landen reizen om die nieuwsgierigheid te stillen. De meeste mensen vonden haar grote witte neus best aantrekkelijk, dus ze vonden het prima dat ze hem overal instak. En ze was, dankzij haar nieuwsgierigheid, een rondborstige troubadour tegen het lijf gelopen, die haar net zo liefhad als zijn upper-structure pentatonics. En dat zegt wat.
Dus het meisje met de grote witte neus was heel gelukkig en leerde het verre land steeds beter kennen. Ze ontmoette andere minstrelen en op een goede dag trok ze met de minstrelen het diepe binnenland in. In het binnenland regeerde een ridder, die zichzelf de ‘Koning van het binnenland’ noemde. Het meisje met de grote witte neus werd driemaal ‘beproefd’ om te ontdekken hoe duister deze ridder was.
De eerste beproeving was in het binnenland. De minstrelen waren allemaal naar het land van de ridder gekomen om voor hem te zingen en te spelen. Het meisje met de grote witte neus vernam dat de minstrelen hadden moeten dansen voor de duistere ridder voordat ze mochten slapen in een koud kasteel zonder dekens. Ze zag hoe de minstrelen zonder eten en drinken uren moesten wachten in de hete zon voordat ze hun werk konden doen. En ze zag dat de minstrelen gevangen gehouden werden door de duistere ridder omdat ze te arm waren om zelf terug te keren naar de stad en moesten wachten op het koninklijke rijtuig dat niet zou vertrekken voor ze gewerkt hadden. Dus het meisje met de grote witte neus nam de minstrelen mee in haar eigen paard en wagen, en zo ontsnapte ze voor de eerste maal aan de klauwen van de duistere ridder.
Maar de ridder had haar gespot op zijn feest in het binnenland. Ze was immers de enige met een grote witte neus. De ridder was zo nieuwsgierig naar de witheid van haar grote neus dat hij een postduif stuurde en haar uitnodigde op zijn paleis in de stad. Het meisje met de grote witte neus aarzelde. Ze wist al dat de ridder duister was. Maar ze wist ook dat de ridder rijk en machtig was en haar misschien ooit eens zou kunnen helpen. Dus ze nam de uitnodiging aan op voorwaarde dat ze haar trouwe troubadour mocht meenemen. De duistere ridder zegde tandenknarsend toe. Hij nam een dame van lichte zeden mee als tafelgenote om de trouwe troubadour bezig te houden zodat de duistere ridder zijn aandacht op de grote witte neus van het meisje kon richten. Maar de trouwe troubadour liet zich niet afleiden en bracht zijn meisje aan het eind van avond ongeschonden en met een volle maag weer uit het paleis van de ridder. Zo brachten het meisje en de troubadour de tweede beproeving tot een goed einde.
De derde beproeving was de gevaarlijkste van allemaal. De duistere ridder stuurde opnieuw een postduif naar het meisje met de grote witte neus. Hij wilde haar opnieuw ontmoeten want hij wilde haar tekeningen van het feest hebben om aan iedereen te laten zien hoe mooi het geweest was. Het meisje aarzelde opnieuw. Ze wist dat de ridder meer wilde dan haar tekeningen, en ze wist bovendien niet of ze haar tekeningen wel aan hem wilde geven, want ze had het feest niet zo mooi gevonden. Maar de ridder kon haar iets geven wat niemand anders haar kon geven: bevrediging van haar gigantische nieuwsgierigheid naar de muziek van de minstrelen. De duistere ridder was de baas over de minstrelen en het meisje wilde weten hoe hij dat deed. Dus ze nam zijn uitnodiging opnieuw aan.
De trouwe troubadour rook onraad. ‘Zorg dat je hem ontmoet in een herberg met andere mensen', adviseerde hij haar, ‘en niet in zijn paleis.’ Dus dat deed ze. Ze stapte in een postkoets naar de herberg en hoewel de ridder beloofd had de postkoets te betalen, deed hij dat niet. De ridder was blij met haar tekeningen. Hij schepte op over zijn macht en rijkdom. Hij vertelde haar over zijn gevechten met speer en schild. En hij vertelde over zijn neven die zijn leiderschap van zijn Huis betwisten en hem proberen te vermoorden. ‘In het binnenland’ zegt hij ‘MIJN grondgebied, weet je wel, beweeg ik me nooit zonder lijfwachten, want mijn neven hebben gezworen mij om te brengen.’
Het meisje had geleerd dat als je vriendelijk bent tegen mensen, mensen altijd vriendelijk terug zijn. En als mensen vriendelijk zijn, dan zijn ze geneigd meer te zeggen en dan is er meer vast te leggen voor haar grote witte neus. Met de duistere ridder was dat niet anders. Maar zoals het meisje haar vriendelijkheid gebruikte om meer kennis te vergaren, zo gebruikte de ridder zijn vriendelijkheid voor zijn eigen duistere plannen. Het meisje wist dit. Als ze te vriendelijk zou zijn dan zou ze de ridder gelegenheid geven zijn duistere plannen ten uitvoer te brengen. Als ze niet vriendelijk genoeg zou zijn, dan zou de ridder boos worden en kwaadschiks nemen wat hij goedschiks niet krijgen kon.
De ridder en het meisje deden ieder hun eigen gevaarlijke koorddans. Het meisje probeerde haar honger naar kennis te stillen; en de ridder probeerde zijn honger naar witte neuzen te stillen. ‘Weet je dat mijn kamers in deze herberg zijn?’ zei de ridder tegen het meisje. ‘Nee’, zei het meisje, ‘maar wat ik wel wil weten, is hoe je de minstrelen van je feest hebt leren kennen.’ ‘Ik weet niet meer’ zei de ridder verveeld. ‘Wat heb je mooie volle lippen…’ ‘Dat zal best’, zei het meisje, ‘maar welke broodheer zorgde voor het onderdak van de minstrelen?’ ‘De postduivenmelker geloof ik’, mijmerde de ridder. ‘Wat heb je een mooie wijde mond…’ ‘Ga je op je volgende feest ook minstrelen van buiten je grondgebied uitnodigen?’ vroeg het meisje. ‘Misschien’, zei de ridder. ‘Wat heb je een geweldig open persoonlijkheid… Ik ben gewend om te krijgen wat ik wil. Wat moet je eigenlijk met die troubadour? Jullie zijn veel te close. Dat ga je nooit volhouden.’
De duistere ridder pakte de hand van het meisje en begon haar handpalm te masseren. Het meisje keek naar haar handpalm en dacht ‘hoe krijg ik mijn hand terug zonder dat de ridder duisterder wordt dan hij al is?’ Ze bedacht een list. Ze trok haar hand vriendelijk terug en zei tegen de ridder: ‘ik moet nu naar huis want de wasmeid is klaar met werken en ik moet haar betalen voor ze weggaat. Dag hoor.’
De ridder kon niet anders dan haar naar een postkoets brengen omdat hij dat beloofd had. De koetsier was bang voor de ridder en wilde het meisje eerst niet meenemen, want de ridder stond nog 500 dukaten bij hem in de schuld. Maar met een groot gebaar haalde de ridder 400 dukaten uit zijn zak en smeet die in de schoot van de koetsier. ‘Ben je nu tevreden?’ zei hij. De koetsier stemde toe en zo ontsnapte het meisje met de grote witte neus voor de derde maal aan de klauwen van de duistere ridder. En ze leefde nog lang en gelukkig met haar trouwe troubadour.
dinsdag 6 oktober 2009
Koninklijk diner
Toen de Prins mij maandagmorgen opbelde, had hij gerekend op een dineetje à deux, maar ik liet hem meteen na het accepteren van zijn uitnodiging weten dat hij zeker ook mijn vriend moest ontmoeten, Dr Mageshen Naidoo, Director of the Centre for Jazz and Popular Music en een van Zuid-Afrika’s beste jazzmusici. Hmmm ok, zei de Prins.
Dus Mageshen mocht mee. Hij liep de hele namiddag met stoom uit zijn neusgaten door het huis: ‘Waarom belt die kerel jou op? Wat moet ie van je?’ ‘Weet ik veel’, giechelde ik, ‘me in m’n witte wangetjes knijpen waarschijnlijk.’ ‘Heb je hem verteld dat je vriend niet van Italiaans eten houdt?’ vroeg Mageshen. ‘Je hoeft niet mee hoor’ grijnsde ik. ‘Niks daarvan’, brieste Mageshen, ‘jij gaat niet alleen!’ Heerlijk, zo’n jaloerse man.
Ik had zo mijn eigen strubbelingen. Zou ik de Prins vanavond aanspreken op de schandelijke uitbuiting die ik zaterdag had gezien? Al was het maar in bedekte termen? Ik voelde me verplicht tegenover Skho. Maar Mageshen vond dat geen goed idee. Lekker eten op zijn rekening, zei hij, en misschien kan hij iets financieren, voor jou of voor mij. Daar bereik je meer mee. Andere vrienden vonden dat ook. Niet meer koloniaal doen. Als witte heb je – zeker in Zuid-Afrika – weinig recht van spreken als het over uitbuiting gaat.
In de auto bedachten we hoe je een Prins in Zoeloe moet aanspreken. Hij deed aan de telefoon al een beetje te informeel voor Your Royal Highness, al is dat wel zijn titel, dus we besloten gewoon maar heel beleefd te zijn. Om 7 uur parkeerden we voor het Beverley Hills hotel in Umhlanga Rocks, een van de chiqste hotels in Durban. Ik belde de Prins en hij zei dat hij er over een half uurtje zou zijn. We zijn als niet-Zoeloes dan wellicht niet op de hoogte van het juiste aanspreekprotocol, maar het protocol wordt vrij eenvoudig op een andere manier afgedwongen: wachten. Dat wist ik nog maar al te goed van afgelopen zaterdag.
Maar om half 8 kwam hij inderdaad het hotel binnen met in zijn kielzog een slanke, uiterst schaars geklede brunette. Wit, wel te verstaan. Ik zou zweren dat ze Joods was, maar Mageshen wist zeker dat ze ten minste ten dele Indiaas was. We waren het er over eens dat ze wat bijverdiende in de escortbranche, dus ik besloot dat ik de – duidelijk uitgelokte – competitie wie de mooiste is, maar niet aanging. Mijn straf voor het mee-uitnodigen van mijn vriendje. Maar ik was wel blij dat ik net mijn wenkbrauwen had laten harsen in onze Indiase schoonheidssalon in Chatsworth.
De Prins stond erop mij op z’n Nederlands drie zoenen op mijn wang te geven – hij kende Nederland goed – en Mageshen sprak hij aan met doctor. Maar het Royal Highness kwam er bij ons nog steeds niet uit. De Prins zat geen moment stil – wipte van zijn ene bil op zijn andere – en hield niet op met praten. We zeiden braaf ja en nee en natuurlijk.
Hij begon een tirade tegen die Europese werkethiek (‘dat past niet in Afrika, waarom moet je werken?’), en hij hield een pleidooi voor de verdere herverdeling van land: ‘iedereen heeft recht op land. Wat is een man zonder land. Al die arme Indiërs met hun winkeltjes, dat is toch vreselijk. Heb je er ooit over gedacht om een stuk land te nemen?’ vroeg hij Mageshen. ‘Nee, eigenlijk niet’ moest Mageshen toegeven. De Prins snapte daar helemaal niets van.
We bestelden te eten. De Prins keek niet in het menu. ‘Ik wil ossenstaart’ liet hij de ober weten. Dat hebben we niet, zei de ober. De Prins keek verstrooid naar het plafond. ‘Hebben jullie niet? Eeeuhh. Dan wil ik struisvogel.’ ‘Dat hebben we ook niet’ zei de ober. ‘We hebben Fillet de boeuf of Lamb’s Rack, I can highly recommend it.’ ‘Lamb’s Rack dan maar’, zuchtte de Prins.
Het werd al snel duidelijk wat de Prins wilde. Dat wat andere Zuid-Afrikanen ook van me willen: toernees in Nederland. Hij had veel met Zoeloedans- en muziekgroepen door Europa getoerd, dus hij was een leuke informant voor me, maar leek daar nu mee opgehouden te zijn. Gezien de situatie van afgelopen zaterdag, verbaasde me dat niet.
Ik reageerde niet heel gretig op zijn oproep tot “samenwerking”. Maar dat scheen hem niet te deren. Al starend naar het plafond mijmerde hij hoe leuk het zou zijn om weer rond te reizen in Nederland en Nederlandse artiesten in Ulundi te laten optreden. ‘Het festival vertegenwoordigt nu al de hele regenboognatie’, zei hij. ‘Zeker’, loog ik. Ik had zaterdag alleen maar Zoeloebands gezien. ‘Maar een internationaal festival is natuurlijk helemaal mooi’, vervolgde hij, ‘en het moet wat vroeger in het jaar plaatsvinden, want ik wil op vakantie. Misschien ga ik een maand. Nee. Twee maanden.’
En hij had grootse plannen met de peperdure filmopnamen die hij zaterdag had laten maken. Op dvd zetten en internationaal distribueren. En daar had hij Dr Naidoos advies voor nodig. Hoe zat het met de rechten? Mageshen vertelde hem met tegenzin de waarheid: dat de musici hun rechten aan hem gegeven hebben door toestemming te geven voor het filmen. De opnames van Skho’s spetterende optreden gaan binnenkort de wereld over en van het geld dat de Prins daarmee verdient hoeft hij niets aan haar af te dragen. De machtsverhoudingen zijn wederom bevestigd.
Het eten en de wijn waren trouwens werkelijk voortreffelijk. In geen maanden zo lekker gegeten. Ik weet alleen niet wat Skho gisteren gegeten heeft.
Dus Mageshen mocht mee. Hij liep de hele namiddag met stoom uit zijn neusgaten door het huis: ‘Waarom belt die kerel jou op? Wat moet ie van je?’ ‘Weet ik veel’, giechelde ik, ‘me in m’n witte wangetjes knijpen waarschijnlijk.’ ‘Heb je hem verteld dat je vriend niet van Italiaans eten houdt?’ vroeg Mageshen. ‘Je hoeft niet mee hoor’ grijnsde ik. ‘Niks daarvan’, brieste Mageshen, ‘jij gaat niet alleen!’ Heerlijk, zo’n jaloerse man.
Ik had zo mijn eigen strubbelingen. Zou ik de Prins vanavond aanspreken op de schandelijke uitbuiting die ik zaterdag had gezien? Al was het maar in bedekte termen? Ik voelde me verplicht tegenover Skho. Maar Mageshen vond dat geen goed idee. Lekker eten op zijn rekening, zei hij, en misschien kan hij iets financieren, voor jou of voor mij. Daar bereik je meer mee. Andere vrienden vonden dat ook. Niet meer koloniaal doen. Als witte heb je – zeker in Zuid-Afrika – weinig recht van spreken als het over uitbuiting gaat.
In de auto bedachten we hoe je een Prins in Zoeloe moet aanspreken. Hij deed aan de telefoon al een beetje te informeel voor Your Royal Highness, al is dat wel zijn titel, dus we besloten gewoon maar heel beleefd te zijn. Om 7 uur parkeerden we voor het Beverley Hills hotel in Umhlanga Rocks, een van de chiqste hotels in Durban. Ik belde de Prins en hij zei dat hij er over een half uurtje zou zijn. We zijn als niet-Zoeloes dan wellicht niet op de hoogte van het juiste aanspreekprotocol, maar het protocol wordt vrij eenvoudig op een andere manier afgedwongen: wachten. Dat wist ik nog maar al te goed van afgelopen zaterdag.
Maar om half 8 kwam hij inderdaad het hotel binnen met in zijn kielzog een slanke, uiterst schaars geklede brunette. Wit, wel te verstaan. Ik zou zweren dat ze Joods was, maar Mageshen wist zeker dat ze ten minste ten dele Indiaas was. We waren het er over eens dat ze wat bijverdiende in de escortbranche, dus ik besloot dat ik de – duidelijk uitgelokte – competitie wie de mooiste is, maar niet aanging. Mijn straf voor het mee-uitnodigen van mijn vriendje. Maar ik was wel blij dat ik net mijn wenkbrauwen had laten harsen in onze Indiase schoonheidssalon in Chatsworth.
De Prins stond erop mij op z’n Nederlands drie zoenen op mijn wang te geven – hij kende Nederland goed – en Mageshen sprak hij aan met doctor. Maar het Royal Highness kwam er bij ons nog steeds niet uit. De Prins zat geen moment stil – wipte van zijn ene bil op zijn andere – en hield niet op met praten. We zeiden braaf ja en nee en natuurlijk.
Hij begon een tirade tegen die Europese werkethiek (‘dat past niet in Afrika, waarom moet je werken?’), en hij hield een pleidooi voor de verdere herverdeling van land: ‘iedereen heeft recht op land. Wat is een man zonder land. Al die arme Indiërs met hun winkeltjes, dat is toch vreselijk. Heb je er ooit over gedacht om een stuk land te nemen?’ vroeg hij Mageshen. ‘Nee, eigenlijk niet’ moest Mageshen toegeven. De Prins snapte daar helemaal niets van.
We bestelden te eten. De Prins keek niet in het menu. ‘Ik wil ossenstaart’ liet hij de ober weten. Dat hebben we niet, zei de ober. De Prins keek verstrooid naar het plafond. ‘Hebben jullie niet? Eeeuhh. Dan wil ik struisvogel.’ ‘Dat hebben we ook niet’ zei de ober. ‘We hebben Fillet de boeuf of Lamb’s Rack, I can highly recommend it.’ ‘Lamb’s Rack dan maar’, zuchtte de Prins.
Het werd al snel duidelijk wat de Prins wilde. Dat wat andere Zuid-Afrikanen ook van me willen: toernees in Nederland. Hij had veel met Zoeloedans- en muziekgroepen door Europa getoerd, dus hij was een leuke informant voor me, maar leek daar nu mee opgehouden te zijn. Gezien de situatie van afgelopen zaterdag, verbaasde me dat niet.
Ik reageerde niet heel gretig op zijn oproep tot “samenwerking”. Maar dat scheen hem niet te deren. Al starend naar het plafond mijmerde hij hoe leuk het zou zijn om weer rond te reizen in Nederland en Nederlandse artiesten in Ulundi te laten optreden. ‘Het festival vertegenwoordigt nu al de hele regenboognatie’, zei hij. ‘Zeker’, loog ik. Ik had zaterdag alleen maar Zoeloebands gezien. ‘Maar een internationaal festival is natuurlijk helemaal mooi’, vervolgde hij, ‘en het moet wat vroeger in het jaar plaatsvinden, want ik wil op vakantie. Misschien ga ik een maand. Nee. Twee maanden.’
En hij had grootse plannen met de peperdure filmopnamen die hij zaterdag had laten maken. Op dvd zetten en internationaal distribueren. En daar had hij Dr Naidoos advies voor nodig. Hoe zat het met de rechten? Mageshen vertelde hem met tegenzin de waarheid: dat de musici hun rechten aan hem gegeven hebben door toestemming te geven voor het filmen. De opnames van Skho’s spetterende optreden gaan binnenkort de wereld over en van het geld dat de Prins daarmee verdient hoeft hij niets aan haar af te dragen. De machtsverhoudingen zijn wederom bevestigd.
Het eten en de wijn waren trouwens werkelijk voortreffelijk. In geen maanden zo lekker gegeten. Ik weet alleen niet wat Skho gisteren gegeten heeft.
maandag 5 oktober 2009
Africa
Aan de universiteit loopt een student rond die Genius heet, en aangezien hij niet bepaald snugger overkomt, is hij het onderwerp van venijnige docentengrappen. Arme jongen. Dus toen Skho mij het telefoonnummer van Africa gaf, de organisator van een traditionele-muziekfestival in Ulundi, begon ik inwendig alweer te proesten. Wat doen ouders hun kinderen toch aan met stomme namen.
Ik belde Africa op en vroeg hem waar en wanneer het festival was, want dat wist niemand van de vele maskandi uit Joburg en Durban die er naar toe zouden gaan. Zaterdag om 09.00 uur, zei Africa, maar eigenlijk al de avond te voren, en hij kon wel een VIPkaartje voor me regelen. Maar ik liet hem weten dat ik er zaterdagmorgen pas was en dat ik geen VIPkaartje wilde. ‘Oh’, zei Africa teleurgesteld.
Ik ben er intussen aan gewend dat tijd en afspraken in Afrika iets anders betekenen dan in Europa. Als iets om 12 uur begint, moet je echt niet voor half 2 arriveren. En op woensdag afspreken om iemand vrijdag om 11 uur te treffen is vragen om moeilijkheden. Het is beter om vrijdagmorgen te bellen om te kijken wat de mogelijkheden voor de komende uren zijn en dan is er altijd wel iets te organiseren.
Ulundi is 3 uur rijden van Durban; het ligt in de diepe binnenlanden van het Zoeloekoninkrijk. De koning heeft er zijn hofhouding en in apartheidstijd zetelde in Ulundi het (nep)parlement van het Zoeloethuisland. Nu is het een slaperig provinciestadje midden in een volstrekte plattelandsomgeving.
Als ik om 08.00 uur uit Durban vertrek, dacht ik, dan ben ik daar tegen elven. Dan gaat er misschien eens wat beginnen.
Skho’s plan was om mij met haar band te laten optreden en – net als zij – op vrijdag al met de artiestenbus van Durban naar Ulundi te reizen. Met de vele toernees van koortjes en orkestjes in Europa in het achterhoofd leek mij dat een heel aantrekkelijk idee en bovendien een etnografisch goudmijntje: uren in de bus met potentiële informanten.
Toch is er iets in mij dat me weerhoudt om helemaal op te gaan in het uitvoeringsgebeuren. Ik beleef veel plezier aan het muziek maken met Skho en met Shiyani, en het levert me prachtig materiaal op, maar ik wil ook altijd op een vooraf door mij bepaald tijdstip weer wegkunnen. Vele maskandi met wie ik werk – en Skho met name – zien mij als iemand die het maskandavak volwaardig kan leren. Ik ben geroerd door die inclusiviteit, maar heb zelf niet het gevoel dat ik het ooit volwaardig kan leren en proef bovendien allerlei verwachtingen van haar kant: als ik eenmaal muzikaal en emotioneel gebonden ben aan haar muziek, dan ga ik haar misschien eindelijk eens die supertoernee in Nederland bezorgen. Het is niet uit haar hoofd te praten. En het benauwt me.
Maargoed. Ulundi leek een mooie stap in Skho’s carriere. Alle grote namen zouden er zijn: Ladysmith Black Mambazo, enfant terrible Thokozani Langa, Busi Mhlongo, Phuzekhemisi en een keur aan maskandi die ik in Johannesburg en Durban gesproken had. Maar iedereen noemde weer andere namen en Africa was ook niet heel helder over het uiteindelijke programma.
Dus ik besloot Selby in te huren voor de dag. Zodat ik kon komen en gaan wanneer ik wilde. Het lukte me ook om onder het optreden uit te komen door mijn danskostuum “te vergeten”. Maar het spanningsveld tussen Europees individualisme en Afrikaanse ubuntu werd groter naarmate de dag vorderde.
Ik gaf een van Skho’s dansers een lift, omdat ze niet al op vrijdagavond met de bus meekon en na een voorspoedige rit door de binnenlanden
(en de KFC voor ontbijt) vonden we dankzij de mobiele telefonie de middelbare school waar alle muzikanten voor het festival ondergebracht waren voor de nacht. Sko’s hele band propte zichzelf en de bagage in Selby’s auto. Rond het middaguur hobbelden we zwaar overbeladen naar het voetbalveldje waar het festival zou plaatsvinden. Supergezellig, zo met z’n allen in de auto. Iedereen, inclusief Selby en ik, genoot ervan.
Africa had niet zomaar een plattelandspodiumpje opgezet. Een gigantisch professioneel podium, met kapitalen aan geluid- en lichttechniek, een billboard waarop alle handelingen op het podium werden uitvergroot, een reusachtig springkussen van de sponsor voor de kinders, en een zee van MTN (telefoonbedrijf) en Coca Cola sponsorvlaggen. We kregen allemaal een MTN-petje op ons hoofd. Wow, hier zat geld achter.
De artiestenbus was aangekomen, de maskandasterren waren met eigen vervoer gearriveerd. Tegen 12.30 was iedereen present: we schudden de eerbiedwaardige Joseph Shabalala van LBM de hand en maakten een praatje met Thokozani Langa. Er was een hartelijk weerzien met de musici die ik in Joburg had gesproken. Maar waar was het publiek? Het podium was leeg. Het voetbalveldje was leeg, afgezien van wat geitenpoep.
We parkeerden de auto en wachtten. Skho vertelde dat ze niet geslapen had vannacht en dat ze na haar optreden met mij mee naar huis wilde. Ze wilde niet op de bus wachten. Ik wil wel uiterlijk om 6 uur terug, piepte ik. Oohhh, zei Skho. Tegen die tijd is het echt wel afgelopen hier.
Ik was wederom de enige niet-zwarte naast een Indiase verslaggever met een camera die ongelooflijk uitviel tegen een van de organisatoren. ‘You are gonna stop now with confusing me’ tierde hij. ‘If you say 10 o’clock, it’s 10 o’clock. Not something else. Look who’s here? Nobody! I’m not gonna let this happen to me again. Have you heard what I said?’ We wisten op dat moment niet dat dit nog maar het begin was.
Het gezicht van de oude Shabalala stond op onweer. ‘I am here out of respect for the young man’ gromde hij, ‘but this is the second time we meet this situation. It is not good.’ Pas toen begon me te dagen wie de jongeman was voor wie iemand als Joseph Shabalala kwam opdraven. Zijne Koninklijke Hoogheid Africa Zulu is een van de Zoeloeprinsen. Dit was zijn feestje.
In de uren dat ik met Skho en haar dansers zat te wachten, veranderde Selby’s auto langzaam in een woning. De musici vielen uitgehongerd aan op de koekjes en bananen die ik had meegebracht, alle restjes kip die Selby en ik niet hadden afgekloven, peuterden ze uit de KFCzakken om op te eten. Kostuums, jassen, tassen, drinkflessen, en wc-papier lagen overal op en over de stoelen. En langzaam peuterde ik bij Skho los wat de werkelijke situatie was, een verhaal dat later bevestigd werd door een van Mageshens studenten die hetzelfde lot getroffen had.
De artiestenbus was vrijdag om 2 uur uit Durban vertrokken en had er een schokkende 8 uur over gedaan om Ulundi te bereiken. De musici werden tegen tienen naar een tent geleid waar er uren gedanst werd (of moest worden, dat kon ik niet achterhalen) voordat er rond middernacht te eten was. Pas tegen 2 uur in de morgen konden de musici naar bed, maar in de school waar ze overnachtten waren geen lakens, geen dekens en geen warm water. De volgende ochtend was er geen ontbijt. Skho had haar laatste geld besteed aan ontbijt voor haar bandleden. Nu had ze een probleem want dat geld was bedoeld als reisgeld voor degenen die van Durban nog verder moesten om thuis te komen.
Het honorarium dat ze van Zijne Koninklijke Hoogheid zouden krijgen voor hun optreden was 1000 rand per band (bestaande uit 4 dansers, 5 instrumentalisten en een lead singer). Dat komt neer op 8 euro per persoon.
Tegen half 3 zei ik: als er over een uur nog niets te beleven is ga ik terug. En ik zag hoe wanhopig Skho werd. Als ik zou vertrekken voordat zij zou optreden dan zou ze niet meekunnen.
Ik overpeinsde mijn westerse wens om weg te kunnen wanneer ik zou willen. Ik stelde me voor hoe het zou zijn om over een uur tegen Skho te zeggen: ‘wil je alsjeblieft je spullen uit de auto halen, want ik ga nu. Je kunt je omkleden op dat weiland daar (waar ik een uur geleden nog mannen had zien urineren), net als alle andere musici. En ga morgen maar met de bus terug na een slapeloze nacht, want ik wil vanavond op tijd thuis zijn.’ Het was ondenkbaar om zoiets tegen haar te zeggen. Ik besefte dat ik zou moeten blijven tot ze opgetreden had, ookal zou dat ‘s avonds laat zijn. Er waren wel 15 bands en alle hotshots wilden eerst, want ze hadden nu lang genoeg gewacht. Skho’s positie in de rangorde van invloedrijke maskandi schatte ik in als hekkensluiter. ‘I’ll wait for you’ zei ik tegen Skho.
Ik weet niet of het mijn druk op de ketel was of Skho’s bewonderenswaardige assertiviteit, maar tegen drieën organiseerden de bands zich en Skho was een van hun meest uitgesproken vertegenwoordigers. Ze was razend, half in tranen van woede. Ze tierde in Zoeloe tegen een van de organisatoren. Ik kon niet precies volgen wat er gezegd werd, maar later vertelde ze me dat ze gezegd had: niemand gaat het podium op voordat we te eten en te drinken hebben en voordat we ons geld gezien hebben. Goedzo, zei ik. ‘En als je je geld niet krijgt, dan treed je gewoon niet op. Dan ga je lekker met mij mee naar huis.’ ‘Precies’, zei Skho.
Jippie, denk ik nu als ik het opschrijf. Leuk. Spannend. Opstand tegen de prins. Wat een avontuur. Maar het was zaterdag echt helemaal niet leuk. Iedereen was boos en verdrietig en voelde zich genaaid. En ook gevangen. Zolang die bus niet terugging naar Durban, kon niemand ergens heen. Behalve Skho dus nu plotseling. Ze was een beetje minder machteloos. Maar de situatie waarin zij en haar collega’s verkeerden, was duidelijk geen unieke gebeurtenis: voor de zoveelste keer gemangeld tussen commercie en feodalisme. Ze was het zat.
En plotseling was er te eten. We schepten onze borden extra vol en stopten wat we niet opkonden in de lege KFC zakken. Je weet immers niet wanneer je weer te eten krijgt. De koninklijk familie kwam binnendruppelen, de ene BMW na de andere mercedes, maatpakken, zonnebrillen, elke man met meerdere echtgenotes. Er kwam beweging in het programma. Ladysmith Black Mambazo beklom als eerste het podium en deed met minimale inspanning en boze gezichten wat ze al 25 jaar doen. Daarna was de eer aan Thokozani Langa.
En toen begon het lange wachten backstage in de namiddagzon.
Skho was in een vechtersstemming. Ze stond als zevende op de haastig in elkaar gedraaide lijst, maar plotseling stond ze op de trappen naar het podium. Ik ging frontstage om foto’s te maken in de vallende duisternis. Haar backing band werd na een aanvankelijke opkomst bijna weer van het podium gehaald, maar ik zag haar met driftige armgebaren haar plek afdwingen. Haar musici bleven staan waar ze stonden en de MC legde zijn hoofd in de schoot. Ze kwam op en voerde twee van haar nummers met zinderende dansen op. De agressie spoot ervan af.
Om kwart over zes kwam ze van het podium af. Selby’s auto werd nog een keer omgebouwd tot kleedkamer en met zoveel mogelijk dansers in de auto reden we om 7 uur het voetbalveld af. De mannen van de band pasten er niet meer bij; ze moesten achterblijven, maar kregen de KFC zak met het eten van die middag.
Selby zette er vaart achter en met volle maan reden we door de bergen terug naar Durban. Skho was zo moe dat ze de hele rit sliep en haar vrienden belden mij: ‘Have you escaped?’ vroegen ze lachend. ‘Yes, we have’ zei ik triomfantelijk.
[En terwijl ik dit opschrijf op maandagmorgen, krijg ik een telefoontje van de Prins. Of ik zin heb om vanavond met hem te dineren. Ik heb ja gezegd...]
Ik belde Africa op en vroeg hem waar en wanneer het festival was, want dat wist niemand van de vele maskandi uit Joburg en Durban die er naar toe zouden gaan. Zaterdag om 09.00 uur, zei Africa, maar eigenlijk al de avond te voren, en hij kon wel een VIPkaartje voor me regelen. Maar ik liet hem weten dat ik er zaterdagmorgen pas was en dat ik geen VIPkaartje wilde. ‘Oh’, zei Africa teleurgesteld.
Ik ben er intussen aan gewend dat tijd en afspraken in Afrika iets anders betekenen dan in Europa. Als iets om 12 uur begint, moet je echt niet voor half 2 arriveren. En op woensdag afspreken om iemand vrijdag om 11 uur te treffen is vragen om moeilijkheden. Het is beter om vrijdagmorgen te bellen om te kijken wat de mogelijkheden voor de komende uren zijn en dan is er altijd wel iets te organiseren.
Ulundi is 3 uur rijden van Durban; het ligt in de diepe binnenlanden van het Zoeloekoninkrijk. De koning heeft er zijn hofhouding en in apartheidstijd zetelde in Ulundi het (nep)parlement van het Zoeloethuisland. Nu is het een slaperig provinciestadje midden in een volstrekte plattelandsomgeving.
Als ik om 08.00 uur uit Durban vertrek, dacht ik, dan ben ik daar tegen elven. Dan gaat er misschien eens wat beginnen.
Skho’s plan was om mij met haar band te laten optreden en – net als zij – op vrijdag al met de artiestenbus van Durban naar Ulundi te reizen. Met de vele toernees van koortjes en orkestjes in Europa in het achterhoofd leek mij dat een heel aantrekkelijk idee en bovendien een etnografisch goudmijntje: uren in de bus met potentiële informanten.
Toch is er iets in mij dat me weerhoudt om helemaal op te gaan in het uitvoeringsgebeuren. Ik beleef veel plezier aan het muziek maken met Skho en met Shiyani, en het levert me prachtig materiaal op, maar ik wil ook altijd op een vooraf door mij bepaald tijdstip weer wegkunnen. Vele maskandi met wie ik werk – en Skho met name – zien mij als iemand die het maskandavak volwaardig kan leren. Ik ben geroerd door die inclusiviteit, maar heb zelf niet het gevoel dat ik het ooit volwaardig kan leren en proef bovendien allerlei verwachtingen van haar kant: als ik eenmaal muzikaal en emotioneel gebonden ben aan haar muziek, dan ga ik haar misschien eindelijk eens die supertoernee in Nederland bezorgen. Het is niet uit haar hoofd te praten. En het benauwt me.
Maargoed. Ulundi leek een mooie stap in Skho’s carriere. Alle grote namen zouden er zijn: Ladysmith Black Mambazo, enfant terrible Thokozani Langa, Busi Mhlongo, Phuzekhemisi en een keur aan maskandi die ik in Johannesburg en Durban gesproken had. Maar iedereen noemde weer andere namen en Africa was ook niet heel helder over het uiteindelijke programma.
Dus ik besloot Selby in te huren voor de dag. Zodat ik kon komen en gaan wanneer ik wilde. Het lukte me ook om onder het optreden uit te komen door mijn danskostuum “te vergeten”. Maar het spanningsveld tussen Europees individualisme en Afrikaanse ubuntu werd groter naarmate de dag vorderde.
Ik gaf een van Skho’s dansers een lift, omdat ze niet al op vrijdagavond met de bus meekon en na een voorspoedige rit door de binnenlanden
(en de KFC voor ontbijt) vonden we dankzij de mobiele telefonie de middelbare school waar alle muzikanten voor het festival ondergebracht waren voor de nacht. Sko’s hele band propte zichzelf en de bagage in Selby’s auto. Rond het middaguur hobbelden we zwaar overbeladen naar het voetbalveldje waar het festival zou plaatsvinden. Supergezellig, zo met z’n allen in de auto. Iedereen, inclusief Selby en ik, genoot ervan.
Africa had niet zomaar een plattelandspodiumpje opgezet. Een gigantisch professioneel podium, met kapitalen aan geluid- en lichttechniek, een billboard waarop alle handelingen op het podium werden uitvergroot, een reusachtig springkussen van de sponsor voor de kinders, en een zee van MTN (telefoonbedrijf) en Coca Cola sponsorvlaggen. We kregen allemaal een MTN-petje op ons hoofd. Wow, hier zat geld achter.
De artiestenbus was aangekomen, de maskandasterren waren met eigen vervoer gearriveerd. Tegen 12.30 was iedereen present: we schudden de eerbiedwaardige Joseph Shabalala van LBM de hand en maakten een praatje met Thokozani Langa. Er was een hartelijk weerzien met de musici die ik in Joburg had gesproken. Maar waar was het publiek? Het podium was leeg. Het voetbalveldje was leeg, afgezien van wat geitenpoep.
We parkeerden de auto en wachtten. Skho vertelde dat ze niet geslapen had vannacht en dat ze na haar optreden met mij mee naar huis wilde. Ze wilde niet op de bus wachten. Ik wil wel uiterlijk om 6 uur terug, piepte ik. Oohhh, zei Skho. Tegen die tijd is het echt wel afgelopen hier.
Ik was wederom de enige niet-zwarte naast een Indiase verslaggever met een camera die ongelooflijk uitviel tegen een van de organisatoren. ‘You are gonna stop now with confusing me’ tierde hij. ‘If you say 10 o’clock, it’s 10 o’clock. Not something else. Look who’s here? Nobody! I’m not gonna let this happen to me again. Have you heard what I said?’ We wisten op dat moment niet dat dit nog maar het begin was.
Het gezicht van de oude Shabalala stond op onweer. ‘I am here out of respect for the young man’ gromde hij, ‘but this is the second time we meet this situation. It is not good.’ Pas toen begon me te dagen wie de jongeman was voor wie iemand als Joseph Shabalala kwam opdraven. Zijne Koninklijke Hoogheid Africa Zulu is een van de Zoeloeprinsen. Dit was zijn feestje.
In de uren dat ik met Skho en haar dansers zat te wachten, veranderde Selby’s auto langzaam in een woning. De musici vielen uitgehongerd aan op de koekjes en bananen die ik had meegebracht, alle restjes kip die Selby en ik niet hadden afgekloven, peuterden ze uit de KFCzakken om op te eten. Kostuums, jassen, tassen, drinkflessen, en wc-papier lagen overal op en over de stoelen. En langzaam peuterde ik bij Skho los wat de werkelijke situatie was, een verhaal dat later bevestigd werd door een van Mageshens studenten die hetzelfde lot getroffen had.
De artiestenbus was vrijdag om 2 uur uit Durban vertrokken en had er een schokkende 8 uur over gedaan om Ulundi te bereiken. De musici werden tegen tienen naar een tent geleid waar er uren gedanst werd (of moest worden, dat kon ik niet achterhalen) voordat er rond middernacht te eten was. Pas tegen 2 uur in de morgen konden de musici naar bed, maar in de school waar ze overnachtten waren geen lakens, geen dekens en geen warm water. De volgende ochtend was er geen ontbijt. Skho had haar laatste geld besteed aan ontbijt voor haar bandleden. Nu had ze een probleem want dat geld was bedoeld als reisgeld voor degenen die van Durban nog verder moesten om thuis te komen.
Het honorarium dat ze van Zijne Koninklijke Hoogheid zouden krijgen voor hun optreden was 1000 rand per band (bestaande uit 4 dansers, 5 instrumentalisten en een lead singer). Dat komt neer op 8 euro per persoon.
Tegen half 3 zei ik: als er over een uur nog niets te beleven is ga ik terug. En ik zag hoe wanhopig Skho werd. Als ik zou vertrekken voordat zij zou optreden dan zou ze niet meekunnen.
Ik overpeinsde mijn westerse wens om weg te kunnen wanneer ik zou willen. Ik stelde me voor hoe het zou zijn om over een uur tegen Skho te zeggen: ‘wil je alsjeblieft je spullen uit de auto halen, want ik ga nu. Je kunt je omkleden op dat weiland daar (waar ik een uur geleden nog mannen had zien urineren), net als alle andere musici. En ga morgen maar met de bus terug na een slapeloze nacht, want ik wil vanavond op tijd thuis zijn.’ Het was ondenkbaar om zoiets tegen haar te zeggen. Ik besefte dat ik zou moeten blijven tot ze opgetreden had, ookal zou dat ‘s avonds laat zijn. Er waren wel 15 bands en alle hotshots wilden eerst, want ze hadden nu lang genoeg gewacht. Skho’s positie in de rangorde van invloedrijke maskandi schatte ik in als hekkensluiter. ‘I’ll wait for you’ zei ik tegen Skho.
Ik weet niet of het mijn druk op de ketel was of Skho’s bewonderenswaardige assertiviteit, maar tegen drieën organiseerden de bands zich en Skho was een van hun meest uitgesproken vertegenwoordigers. Ze was razend, half in tranen van woede. Ze tierde in Zoeloe tegen een van de organisatoren. Ik kon niet precies volgen wat er gezegd werd, maar later vertelde ze me dat ze gezegd had: niemand gaat het podium op voordat we te eten en te drinken hebben en voordat we ons geld gezien hebben. Goedzo, zei ik. ‘En als je je geld niet krijgt, dan treed je gewoon niet op. Dan ga je lekker met mij mee naar huis.’ ‘Precies’, zei Skho.
Jippie, denk ik nu als ik het opschrijf. Leuk. Spannend. Opstand tegen de prins. Wat een avontuur. Maar het was zaterdag echt helemaal niet leuk. Iedereen was boos en verdrietig en voelde zich genaaid. En ook gevangen. Zolang die bus niet terugging naar Durban, kon niemand ergens heen. Behalve Skho dus nu plotseling. Ze was een beetje minder machteloos. Maar de situatie waarin zij en haar collega’s verkeerden, was duidelijk geen unieke gebeurtenis: voor de zoveelste keer gemangeld tussen commercie en feodalisme. Ze was het zat.
En plotseling was er te eten. We schepten onze borden extra vol en stopten wat we niet opkonden in de lege KFC zakken. Je weet immers niet wanneer je weer te eten krijgt. De koninklijk familie kwam binnendruppelen, de ene BMW na de andere mercedes, maatpakken, zonnebrillen, elke man met meerdere echtgenotes. Er kwam beweging in het programma. Ladysmith Black Mambazo beklom als eerste het podium en deed met minimale inspanning en boze gezichten wat ze al 25 jaar doen. Daarna was de eer aan Thokozani Langa.
En toen begon het lange wachten backstage in de namiddagzon.
Skho was in een vechtersstemming. Ze stond als zevende op de haastig in elkaar gedraaide lijst, maar plotseling stond ze op de trappen naar het podium. Ik ging frontstage om foto’s te maken in de vallende duisternis. Haar backing band werd na een aanvankelijke opkomst bijna weer van het podium gehaald, maar ik zag haar met driftige armgebaren haar plek afdwingen. Haar musici bleven staan waar ze stonden en de MC legde zijn hoofd in de schoot. Ze kwam op en voerde twee van haar nummers met zinderende dansen op. De agressie spoot ervan af.
Om kwart over zes kwam ze van het podium af. Selby’s auto werd nog een keer omgebouwd tot kleedkamer en met zoveel mogelijk dansers in de auto reden we om 7 uur het voetbalveld af. De mannen van de band pasten er niet meer bij; ze moesten achterblijven, maar kregen de KFC zak met het eten van die middag.
Selby zette er vaart achter en met volle maan reden we door de bergen terug naar Durban. Skho was zo moe dat ze de hele rit sliep en haar vrienden belden mij: ‘Have you escaped?’ vroegen ze lachend. ‘Yes, we have’ zei ik triomfantelijk.
[En terwijl ik dit opschrijf op maandagmorgen, krijg ik een telefoontje van de Prins. Of ik zin heb om vanavond met hem te dineren. Ik heb ja gezegd...]
Op jacht
Informanten te pakken krijgen is niet altijd eenvoudig, zeker niet als ze beroemd zijn. Busi Mhlongo, bijvoorbeeld, is elke keer weer even vriendelijk als ik haar bel met het verzoek om een interview, maar het interview is na al die maanden dat ik er ben nog steeds niet van de grond gekomen.
Johnny Clegg is ook zo’n verhaal: hij is heel belangrijk voor mijn onderzoek, omdat hij zo diep geworteld is in de cultuur van de Zoeloes en aspecten van die muziek op grote schaal aan een wereldwijd publiek blootstelt, maar door zijn beroemdheid is hij ook onbereikbaar. Ik ben al maanden in contact met zijn managers, die me enkele weken definitief lieten weten dat een interview er niet inzit. Johnny neemt momenteel zijn nieuwe album in Brussel op en hij is continu op tournee.
Maarrrr… Barbara is niet voor één gat te vangen. Ik ken musici die jarenlang met hem opgetreden hebben en zij hebben zijn mobiele telefoonnummer. Vorige week besloot ik dat ik niets meer te verliezen had en stuurde hem zonder enige verwachting een sms.
Hij antwoordde stantepede. Hij had net een nieuwe documentaire gemaakt over maskanda. Had ik die gezien? Nee, maar een samenvatting staat op You Tube, dus ik kreeg alvast iets mee. ‘Er is zoveel dat ik je erover zou willen vragen’, smste ik terug, ‘maar ik begrijp dat je te druk bent.’ ‘Ik neem een dvdtje voor je mee naar Durban,’ smste hij terug.
OK. Een date in Durban. Spannend. Dus ik mijn terugtocht van Johannesburg naar Durban vervroegen om bij zijn concert in de ICC Arena – het AHOY van Durban – te kunnen zijn. Ik landde om 5 uur, de deuren gingen open om 6 uur en het concert begon om 7 uur. Eenmaal in de reusachtige foyer begonnen Mageshen en ik een tweefrontenoffensief. Ik smste Johnny, Mageshen schoot een portier aan en vroeg waar we de ster van de avond zouden kunnen vinden.
In Europa of Amerika hoef je er niet aan te beginnen om op een portier af te stappen als je Luciano Pavarotti of Paris Hilton wilt spreken, maar in Afrika kan er altijd wel wat geregeld worden. De portier bracht ons naar een andere portier en die bracht ons naar een stage manager. Johnny had me intussen teruggesmst dat hij net op de luchthaven van Durban geland was na een intercontinentale vlucht uit Brussel. Het was half 7, om 7 uur begon het concert. En van de vriendelijke portiers liepen we in de fuik van de krengerige managers.
Die hadden me bij Johnny’s management ook al afgepoeierd, maar deze dame wilde er wel een telefoontje aan wagen. Zij wist namelijk niet dat Johnny nog op de luchthaven was. En ik wist dat wel. Ze belde Johnny’s persoonlijke manager die waarschijnlijk naast hem aan de bagageband stond, en ze gaf me haar nummer. Als ik die manager om 8 uur belde dan kon er misschien iets geregeld worden.
We gingen de zaal binnen en woonden de openingacts bij. Mageshen liep zich beurtelings op te vreten en kriek te lachen. Het was vals, ongelijk en slecht gemiked. Om 8 uur belde ik Johnny’s manager. Ze was een volleerde afpoeierdame: ‘Johnny weet helemaal niets van een afspraak met jou’, zei ze. ‘Hij moet zo het podium op en hij heeft net een vlucht achter de rug. Stuur maar een email naar zijn management. Misschien een ander keertje.’
Ik nam weer plaats naast Mageshen in de zaal en deed hem verslag. ‘Ik denk dat ik het maar opgeef’, zei ik. ‘Nee joh’, zei Mageshen. ‘Die dame liegt dat ze barst. Als hij niet geïnteresseerd was dan had hij je zojuist echt niet geantwoord. Stuur hem een sms en zeg daarin wat zij tegen jou zei. Dan komt het uit. Musici doen niet moeilijk; managers doen moeilijk.’
Dus ik stuurde Johnny een sms: ‘Jammer dat het niet gaat lukken. Je manager zei dat je van niets wist. Ik begrijp dat dit een onhandige tijd is, misschien een ander keertje en ik ben één en al oor voor je optreden vanavond. Succes.’ Hij smste meteen terug dat we na afloop van het concert in zijn hotel konden afspreken. En wilde ik misschien een lift? Hahahahaha. F&^% de managers. ‘Zie je wel’, zei Mageshen.
Na alle kreukelbands was Johnny’s optreden een verademing. En dat na een intercontinentale vlucht. Met Impi en een aantal andere jaren-80 hits brak het publiek de tent af. Johnny verdween om half twaalf van het podium en zijn manager belde dat hij al weg was maar dat ik naar zijn hotel kon komen. Dus Mageshen en ik raceten de parkeergarage van de Arena uit om de vertrekkende meute voor te zijn en scheurden om 10 voor twaalf snachts naar Johnny’s hotel.
In de lounge spraken we tien minuten over een leuk mogelijk wetenschappelijk project, want naast popmuzikant is Johnny Clegg ook antropoloog en de wetenschapper in hem is nog lang niet dood. Dat was de reden dat hij me wilde spreken.
Donderdag vloog ik terug naar Joburg, waar Johnny’s chauffeur me van de luchthaven kwam halen. We spraken twee uur lang bij hem thuis op de bank over Zoeloe 'war cries', het ritme van klinkers en medeklinkers, maskandastijlen, apartheid, commercie en nog veel meer. Johnny groef oude bandjes op die hij lang geleden in de archieven van de omroep had opgenomen. Prachtig uniek materiaal. Wellicht zit er iets in voor een lange-termijnproject... Joepie.
Johnny Clegg is ook zo’n verhaal: hij is heel belangrijk voor mijn onderzoek, omdat hij zo diep geworteld is in de cultuur van de Zoeloes en aspecten van die muziek op grote schaal aan een wereldwijd publiek blootstelt, maar door zijn beroemdheid is hij ook onbereikbaar. Ik ben al maanden in contact met zijn managers, die me enkele weken definitief lieten weten dat een interview er niet inzit. Johnny neemt momenteel zijn nieuwe album in Brussel op en hij is continu op tournee.
Maarrrr… Barbara is niet voor één gat te vangen. Ik ken musici die jarenlang met hem opgetreden hebben en zij hebben zijn mobiele telefoonnummer. Vorige week besloot ik dat ik niets meer te verliezen had en stuurde hem zonder enige verwachting een sms.
Hij antwoordde stantepede. Hij had net een nieuwe documentaire gemaakt over maskanda. Had ik die gezien? Nee, maar een samenvatting staat op You Tube, dus ik kreeg alvast iets mee. ‘Er is zoveel dat ik je erover zou willen vragen’, smste ik terug, ‘maar ik begrijp dat je te druk bent.’ ‘Ik neem een dvdtje voor je mee naar Durban,’ smste hij terug.
OK. Een date in Durban. Spannend. Dus ik mijn terugtocht van Johannesburg naar Durban vervroegen om bij zijn concert in de ICC Arena – het AHOY van Durban – te kunnen zijn. Ik landde om 5 uur, de deuren gingen open om 6 uur en het concert begon om 7 uur. Eenmaal in de reusachtige foyer begonnen Mageshen en ik een tweefrontenoffensief. Ik smste Johnny, Mageshen schoot een portier aan en vroeg waar we de ster van de avond zouden kunnen vinden.
In Europa of Amerika hoef je er niet aan te beginnen om op een portier af te stappen als je Luciano Pavarotti of Paris Hilton wilt spreken, maar in Afrika kan er altijd wel wat geregeld worden. De portier bracht ons naar een andere portier en die bracht ons naar een stage manager. Johnny had me intussen teruggesmst dat hij net op de luchthaven van Durban geland was na een intercontinentale vlucht uit Brussel. Het was half 7, om 7 uur begon het concert. En van de vriendelijke portiers liepen we in de fuik van de krengerige managers.
Die hadden me bij Johnny’s management ook al afgepoeierd, maar deze dame wilde er wel een telefoontje aan wagen. Zij wist namelijk niet dat Johnny nog op de luchthaven was. En ik wist dat wel. Ze belde Johnny’s persoonlijke manager die waarschijnlijk naast hem aan de bagageband stond, en ze gaf me haar nummer. Als ik die manager om 8 uur belde dan kon er misschien iets geregeld worden.
We gingen de zaal binnen en woonden de openingacts bij. Mageshen liep zich beurtelings op te vreten en kriek te lachen. Het was vals, ongelijk en slecht gemiked. Om 8 uur belde ik Johnny’s manager. Ze was een volleerde afpoeierdame: ‘Johnny weet helemaal niets van een afspraak met jou’, zei ze. ‘Hij moet zo het podium op en hij heeft net een vlucht achter de rug. Stuur maar een email naar zijn management. Misschien een ander keertje.’
Ik nam weer plaats naast Mageshen in de zaal en deed hem verslag. ‘Ik denk dat ik het maar opgeef’, zei ik. ‘Nee joh’, zei Mageshen. ‘Die dame liegt dat ze barst. Als hij niet geïnteresseerd was dan had hij je zojuist echt niet geantwoord. Stuur hem een sms en zeg daarin wat zij tegen jou zei. Dan komt het uit. Musici doen niet moeilijk; managers doen moeilijk.’
Dus ik stuurde Johnny een sms: ‘Jammer dat het niet gaat lukken. Je manager zei dat je van niets wist. Ik begrijp dat dit een onhandige tijd is, misschien een ander keertje en ik ben één en al oor voor je optreden vanavond. Succes.’ Hij smste meteen terug dat we na afloop van het concert in zijn hotel konden afspreken. En wilde ik misschien een lift? Hahahahaha. F&^% de managers. ‘Zie je wel’, zei Mageshen.
Na alle kreukelbands was Johnny’s optreden een verademing. En dat na een intercontinentale vlucht. Met Impi en een aantal andere jaren-80 hits brak het publiek de tent af. Johnny verdween om half twaalf van het podium en zijn manager belde dat hij al weg was maar dat ik naar zijn hotel kon komen. Dus Mageshen en ik raceten de parkeergarage van de Arena uit om de vertrekkende meute voor te zijn en scheurden om 10 voor twaalf snachts naar Johnny’s hotel.
In de lounge spraken we tien minuten over een leuk mogelijk wetenschappelijk project, want naast popmuzikant is Johnny Clegg ook antropoloog en de wetenschapper in hem is nog lang niet dood. Dat was de reden dat hij me wilde spreken.
Donderdag vloog ik terug naar Joburg, waar Johnny’s chauffeur me van de luchthaven kwam halen. We spraken twee uur lang bij hem thuis op de bank over Zoeloe 'war cries', het ritme van klinkers en medeklinkers, maskandastijlen, apartheid, commercie en nog veel meer. Johnny groef oude bandjes op die hij lang geleden in de archieven van de omroep had opgenomen. Prachtig uniek materiaal. Wellicht zit er iets in voor een lange-termijnproject... Joepie.
Abonneren op:
Posts (Atom)