Veel van mijn drijfveren komen voort uit een zoektocht naar verbondenheid met andere mensen, contact maken. Of anders gezegd: het voorkomen, vermijden of neutraliseren van gevoelens van onthechting en verlatenheid. Dat is zonder twijfel voor de meeste mensen zo, maar ik word me er hoe langer hoe meer bewust van.
Daarom ben ik misschien ook wel dit werk gaan doen: waarom zou ik me wel verbonden kunnen voelen met een links-liberale, agnostische muziekwetenschapper uit de Randstad en niet met een christelijke jazz-gitarist uit Durban of met een vooroudervererende maskandi die onder een trottoir woont?
Skho had me dinsdag uitgenodigd om de nacht door te brengen bij haar thuis. Bij haar thuis is niet onder de stoep in Durban, maar in Highflats, zo’n twee uur rijden ten zuiden van Durban. Haar dorp, haar village, haar kraal. Dat is haar echte thuis.
De meeste zwarten in Zuid-Afrika hebben nog steeds twee thuizen: eentje op het platteland (met een lemen hut, een stukkie grond en wat beesten) en in de stad (waar het geld verdiend moet worden). Die constructie komt voort uit de vernietigende gevolgen van gedwongen arbeidsmigratie in de vroege twintigste eeuw. Als je het over onthechting wilt hebben, dan is die ontwikkeling een goed voorbeeld.
Toen er goud en diamanten werden ontdekt in Zuid-Afrikaanse bodem werden bijna alle zwarten op een of andere wijze gedwongen hun rurale bestaan op te geven en naar de stad of de mijnen te trekken om in hun onderhoud te voorzien. Maar steden waren exclusief “blank” domein en zwarten mochten er niet wonen. Ze werden ondergebracht in zogenaamde hostels aan de rand van de stad, waar ze 10 maanden per jaar hutjemutje op elkaar kampeerden om de overige 2 maanden van het jaar “thuis” door te brengen in de kraal bij hun vrouw(en) en kinderen. Veel van de huidige (reeds beschreven) sociale problemen vinden hun oorsprong in het feit dat zoveel zwarte gezinnen permanent ontwricht waren, vrouwen op elkaar aangewezen, kinderen praktisch gezien vaderloos.
Het is nog steeds zo. In Skho’s dorp vind je vrouwen, kinderen tot een jaar of achttien en oude-van-dagen. Ik besefte dat ik voor het eerst een voorsprong heb op al die welbekende Zuid-Afrikaanse mannelijke antropologen die zo lacherig tegen me doen: een (witte) vrouw die een viriel genre als maskanda (dat in die hostels in de steden ontstond) wil onderzoeken. Ik heb nu twee dagen doorgebracht met “de achterblijvers”: degenen die thuis wachten tot de mannen een paar weken per jaar naar huis komen en intussen de boel draaiende houden. Maskanda is ontstaan in die "tussenruimte": de interactie tussen wat er in de hostels in de steden gebeurde en wat er in de dorpen aan traditionele speeltechnieken en instrumenten nog bestond.
Een pittoresk valleitje in de heuvels waaruit stemmen van vrouwen, kinderen, kippen, een loeiende koe en een blaffende hond opstijgen. Dat alleen al geeft een gevoel van geborgenheid. Er is geen stromend water, soms elektriciteit, dus je gaat met z'n allen om een vuurtje zitten in een ronde lemen hut zonder schoorsteen; binnen een paar minuten staat het blauw van de rook en dat blijft zo. Af en toe naar buiten onder de sterrenhemel om wat lucht te scheppen.
Het was een exotistische trip. En ik voel steeds duidelijker hoe exotisme niet alleen nieuwe-spannende-dingen-kijken is, maar ook het opwekken-van-gevoelens-van-onthechting.
Ik versta woorden en een paar idiomatische zinsconstructies in Zoeloe, maar meer dan een vaag idee van het onderwerp heb ik nog steeds niet, laat staan dat ik een gesprek kan voeren. Skho’s familie spreekt nauwelijks beter Engels dan ik Zoeloe spreek. De verbale communicatie bleef dus beperkt tot goeiedag, dankjewel, het eten is lekker en wat is het mooi hier. Terwijl de onderlinge gesprekken in Zoeloe doorgingen, was ik overgeleverd aan mijn eigen gedachten, die het welbekende palet doorliepen van het werkgerelateerde “ik moet niet vergeten te…” tot het voor de zoveelste maal uitdokteren van vileine wraakacties tegen mijn ex. Misschien ben ik daarom wel zo’n verbaal persoon: ik moet blijven praten om mezelf af te leiden van mijn eigen mentale gemaal.
Bovendien werd ik door Skho als een lilliputter in een freak show het dorp doorgesjouwd, van de ene zus naar de andere, 8 stuks van 1 vader en 2 moeders. Iedereen even idolaat: "een umlungu (witte) in mijn huis. Het is toch niet te geloven." Ik bedacht met een zeker cynisme dat dat bij Mageshen thuis - alle oprechte warmte en hartelijkheid ten spijt - eigenlijk ook zo was. Ik was dan wellicht geen lilliputter in een freakshow, maar wel een witte trofee. In het begin vond ik het heerlijk om zo behandeld te worden: als een kostbare schat op een voetstuk. Maar uiteindelijk is dat het summum van onthecht zijn.
Dus ik voelde me niet zo jofel. Tot Skho’s neven ten tonele verschenen. Verlegen jongens van 18 voor wie ik een fles wodka en een fles whiskey had meegebracht. Andere mannen waren er niet, dus de drie jongens leegden de twee flessen maar onder elkaar, want vrouwen drinken niet. Dat werd een vrolijke boel. Een van de jongens stond op. "Isihliiiiingi" brulde hij "Haibo!" brulde zijn broer. "Isihhhhliiiiingi" herhaalde hij. "Isihhhhliiiiingi" antwoordde de hele hut, sneller en ritmischer, met armbewegingen en ritmisch gestamp. De twee broers stonden op en begonnen te stampen, duwden hun hoofden tegen elkaar. Als twee vechtende stieren. De kindertjes op de mat schaterden het uit.
"Isihhhhliingi" brulde een van de neven toen naar mij. Isihhhliiiiingi" brulde ik terug. Weer steeds ritmischer en sneller. Elkaar imiterend met arm- en stampbewegingen erbij maakten we onze ritmische vraag-antwoord dans. Het was een magisch proces en een vorm van contact die me spoorslags uit mijn morose gepieker haalde.
Misschien richt ik me meer op de muzikale klankeigenschappen van Zoeloe omdat ik zo weinig Zoeloe versta. (Ik heb geen idee wat het woord isihlingi betekent.) Maar ook Johnny Clegg, die vloeiend Zoeloe spreekt, heeft me laten horen hoe Zoeloes spraak "vermuzikaliseren", hoe het ritme van de medeklinkers, toonhoogteverschillen, klankkleur, intonatie van woorden en zinsconstructies uitgebuit, herhaald en gesublimeerd worden tot abstracte klankstructuren en bewegingen. En dat is precies wat we aan het doen waren: on the spot. Om non-verbaal contact te maken. En ik moest weer aan het artikel van Nettl denken: een spraak-muziek-dans ineen.
Een van Skho's zussen zette een leeg watertankje tussen haar benen en begon met twee ongelijke stukken brandhout te trommelen: het dansen was begonnen. Een voor een deden we onze dans. Ook de kinderen. En ook ik.
Ik blijf erbij dat verbale communicatie voor mij noodzakelijk is om me verbonden te voelen met anderen, maar dit bezoek was wel een goede oefening in het voelen van andere vormen van contact maken waar ik minder goed in getraind ben, maar die ik wel elke dag gebruik: muziek, beweging, lichaamscontact, samen dingen doen.
Gelukkig sliepen we niet in de hut waar we het vuur gemaakt hadden; dan was ik zonder twijfel overleden aan een koolmonoxidevergiftiging. In de lemen hut ernaast waren vier kamers. Eentje had een bed. Daar mocht ik in, samen met een van de andere meiden, de overige vier vrouwen gingen op de grond liggen. De hele vloer was bezaaid met lichamen, gezellig tegen mekaar aan. Het was als logeren met een vriendinnenclub als je 10 bent, de hele nacht liggen giechelen en gezellig tegen elkaar aanliggen. En geen man durft dat domein binnen te treden. Ik sliep heeeeerlijk.
Het eerste wat we de volgende dag deden was water halen. Daar had Skho me op voorbereid. Je kunt niets als je geen water hebt. Poepen en plassen doe je boven een gat in een hokkie achter in de tuin. Dat deden we tot voor kort in Nederland immers ook nog en al die fervente Nederlandse kampeerders doen het ook nog steeds. 's avonds moet je er niet opgaan want dan heeft iemand er desinfecterende chemicalieen op gegooid en dan krijg je acuut geirriteerde luchtwegen.
Ik dacht dat we sochtends naar de rivier moesten lopen om water te halen. Maar de rivier (umfulo) is in de brede zin van het woord een plek waar je water haalt. Sinds enkele jaren is dat een tap 200 meter verderop. Skho's dochter, met een mexicotruitje, is nauwelijks vijftien. Ze is fysiek gezien half mijn omvang, maar ze sjouwt met gemak 20-literemmers met water op haar hoofd. Ik kreeg een 5-literemmertje en mijn handen trilden na een uur nog.
Pas daaarna ontbijten met pompoenpuree in de rookhut.
En toen verloor ik het contact. Skho wilde dat ik met alles meedeed. En dat waardeerde ik enorm. Ik werd niet (alleen) als een witte prinses op een podium gezet om bekeken te worden. Ik mocht helpen met koken, en water halen, en het bed opmaken, etc. Maar de consequenties daarvan kon ik kennelijk niet aanvaarden. Na het ontbijt gingen Skho, haar dochter, haar nichtjes en haar vriendinnen uitgebreid poedelen, zich opmaken, zich omkleden...
Selby werd ongeduldig. Hij moest terug naar Durban om mensen rond te rijden. Daar leeft hij van. En ik wilde eigenlijk stiekem gewoon een douche thuis. Ik kan me boven een bak water uitgebreid gaan wassen, maar in het stof ben ik toch binnen de kortste keren weer vies. Ik kan er wel zijn, in zo'n dorp, maar alleen als ik weet dat ik straks weer lekker in mijn comfortabele hotel zit. En Skho voelde dat. Ze was geirriteerd dat ik de boel liep op te jagen, dat ik vond dat we moesten gaan, want ik heb per slot van rekening het vervoer geregeld, dus ik beslis. De koloniale verhoudingen zijn weer bevestigd. Maar Selby klanten laten missen omdat Skho zich nog moet opmaken, is ook zo wat. Dus ik had weer iets om me over op te vreten. En ik kon niet genoeg met Skho in contact komen om in te schatten in hoeverre zij zich erover liep op te vreten. Zucht. Toch maar weer Randstedelijke academici als vriendjes en vriendinnetjes dan...
vrijdag 30 juli 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Keep posting stuff like this i really like it
online pharmacy
Een reactie posten