Het liefdesleven van de dame van de universitaire logistiek zette ik daarom ook niet op het internet, hoewel dat misschien wel zou kunnen omdat ze iedereen die ze 5 minuten kent ermee overweldigt. Ze kiest in feite zelf voor openbaarmaking. Het hebben van aids, daarentegen, is in dit land een gruwelijk geheim. Openheid erover kan leiden tot verstoting en isolatie, en dat is meteen een deel van het probleem.
Eén op de vier mensen in dit land is hiv-positief. Van het klasje studenten dat ik volgende maand voor mijn neus krijg zou statistisch dus een kwart besmet kunnen zijn met hiv. Van de mensen die in de supermarkt mijn eten voorverpakken ook. En van de mensen die in hotels mijn badkamer schrobben ook.
Ik weet hoe moeilijk het is om de ziekte op te lopen. Je moet het virus geïnjecteerd krijgen, hetzij door seks, hetzij door een injectienaald. Als ik met mijn vinger in een plas bloed van een aidspatiënt roer, krijg ik het nog niet, tenzij ik een diepe open wond in die vinger zou hebben. Zelfs een schrammetje is niet genoeg. Toch, artsen onder jullie?
Maar met deze wetenschap op zak voel ik toch dat de nabijheid van die ziekte me voorzichtiger maakt, scherper, alerter, me anders naar de dingen laat kijken. Ik verwondde me vanochtend per ongeluk met scheren en keek hoe een bloeddruppel uit mijn oksel opwelde. Het boezemde me geen angst in, maar meer ‘a heightened awareness’, een gevoel dat ik leef, dat ik ben. En dat ik gezond ben, en dat dat niet vanzelfsprekend is.
Het hebben van een dergelijk bewustzijn is misschien ook de reden dat ik een tijdje zo intens ongelukkig ben geweest toen ik op de middelbare school niet meer jaarlijks naar Indonesië kon. De nabijheid van ‘het Andere’ en de confrontatie en verhoogde alertheid die daaruit voortkomen waren verdwenen; ik wist meteen ook niet meer wie ik zelf was en wat ik met mezelf moest.
En met ‘het Andere’ komen we meteen bij dat andere spook dat Zuid-Afrika nog steeds teistert: apartheid. Toen ik vrijdag uitgebabbeld was met de dame van de logistiek op de universiteit en moest wachten tot Sidney uit zijn college improvisatie kwam om met me mee naar huis te lopen, heb ik een wandelingetje gemaakt over de campus van de universiteit.
Het was midden op de dag, bijna lunchtijd, studenten zaten op het gras in de zon. UKZN (The University of KwaZulu-Natal) is waarlijk multicultureel, alle bevolkingsgroepen van het land zijn vertegenwoordigd: veel zwarten, weinig witten, een hele hoop Indiërs, zowel hindoes als moslims, beide duidelijk herkenbaar door hun kleding. Na een tijdje viel me op dat al deze bevolkingsgroepen apart van elkaar socialiseerden. De witten zaten in een kringetje bij elkaar, de moslims met hun djelabba’s zaten bij elkaar, de zwarten en de hindoes zaten ook apart.
Een vergelijkbare irritatie heb ik in mindere mate met dat gescheur met eigen auto’s door de stad. Ieder in zijn eigen afgezonderde rijdende cocon. Naast een zwarte in een minibus gaan zitten om ergens te komen? Geen witte heeft het ooit geprobeerd. Is het werkelijk gevaarlijker dan in Indonesië of India, waar ik dat zo vaak gedaan heb? Soms vraag ik het me af. India is ook een gevaarlijk land met arme mensen die je beroven voor een polshorloge. In Jakarta gebeurt het ook. Gaan de witten daar in een collectieve apathie achter geëlectrificeerde hekken of in een afgesloten auto zitten? Minder dan hier.
Ik weet dat ik advocaat van de duivel speel en ik zal de proef absoluut niet op de som gaan nemen. Ik weet dat Zuid-Afrika statistisch een van de gevaarlijkste landen ter wereld is. Maar het is een keuze om altijd apart te blijven, het is een keuze om niet met de overgrote meerderheid van de bevolking in een minibus te gaan zitten of naar een straatmarkt te gaan.
De realisering dat ik de laatste ben om er iets aan te veranderen, kwam gisteren toen ik na mijn vergeefse zoektocht naar bier in het cafeetje van de tweedehands boekwinkel aankwam. Al in de boekwinkel merkte ik dat ik minder op mijn hoede hoefde te zijn omdat er alleen maar zeer Brits-intellectualistische mensen rondliepen. OSM. Zelfs in het überveilige Nederland appelleert dat begrip nog aan een vaag gevoel van onveiligheid. Het laatste restje confrontatie dat je daar nog kan voelen (zei ze badinerend).
Ik groette het zwarte meisje dat in de deuropening stond. Ze groette niet terug. In plaats daarvan werd ik begroet door een witte meid van mijn leeftijd die mijn bestelling opnam en in een adem doorvroeg waar ik vandaan kwam. We raakten in gesprek en de jongen met wie ze aan het praten was toen ik binnenkwam, kwam er ook bijstaan. Hij speelde gitaar in een bandje, wist alles van het Durbanse muziekleven en werd helemaal enthousiast toen hij hoorde dat ik met maskanda bezig was. ‘Maskanda, wow, that’s soooo cool’. Kelly en Mitch bleken het cafeetje net een maand geleden begonnen te zijn. Kelly had eerst bij SABC gewerkt (de BBC van Zuid-Afrika), ze had jaren in China gewoond, daar als zangeres en restauranthoudster en journalist gewerkt. Mitch stelde voor om volgende week naar een concert te gaan in West-Durban omdat daar veel traditionele muziekgroepen optreden en hij liet me allerlei muziek horen van experimentele Zuid-Afrikaanse bands (van Sibling’s Rivalry to the Soweto String Quartet).
Nadat ik ze van mijn zoektocht naar bier had verteld, hebben ze me alle Zuid-Afrikaanse bieren laten uitproberen. Tegen zessen moesten ze weer aan het werk want hun eerste gasten voor het avondeten kwamen binnen en ik liep gezellig tipsy naar de wachtende taxi die me voor Mackaya Bella afzette. De hele middag was er zwarte staf in een uitgelopen, die net zo min druk was als Kelly en Mitch. Behalve een groet, heb ik geen woord met ze gewisseld terwijl we toch de hele middag over zwarte muziek hebben zitten praten.
Ik vroeg me af waar het aan lag. Het lag ongetwijfeld aan ons, we moeten iets beslotens uitgestraald hebben. Maar het lag ook aan iets algemeners. Zowel Mitch en Kelly als hun zwarte medewerkers - die dus ook geen naam hebben in dit verhaal, want ik heb niet naar hun namen gevraagd - leken het geen optie te vinden om erbij te komen zitten en mee te praten, initiatief te nemen in het gesprek en de aandacht naar zich toe te trekken. Ik proef heel vaak een soort onderdanigheid in de lichaamstaal van zwarte mensen die ik tegenkom. Het ligt aan heel kleine dingen, zo klein dat ik me afvraag of het mijn perceptie is, verwrongen door mijn jeugdjaren in Indonesië. Lichaamshouding, stemgebruik, oogopslag… en initiatief. Kelly klaagt over het gebrek aan initatief bij haar zwarte medewerkers en ze is niet de eerste.
Ook hier lijkt opleiding een voor de hand liggend medicijn, maar ik las juist vanochtend in de krant dat de zwarte elite aangeeft dat hun eigen opleiding in apartheidstijd beter was dan de opleiding die zwarte kinderen nu genieten. Het klinkt allemaal niet erg hoopgevend. En ik realiseer me meer en meer hoe complex mijn positie is als onderzoeker van maskanda.
Toch geeft het me alleen maar meer motivatie om hiermee door te gaan. Want aids en apartheid hebben we in Nederland ook. We zien het alleen minder of zelfs helemaal niet meer. En - zoals ik al zei - een van de redenen dat ik hier wil zijn, is dat ik het wel wil zien. En een van de funderingen van mijn onderzoek naar identiteitsconstructies rond maskanda is de onderkenning van het feit (niet alleen door mij) dat multiculturele dynamieken in Zuid-Afrika, zowel de negatieve als de positieve, vergelijkbaar zijn met confrontaties van culturen, levensgewoonten en religies wereldwijd.Want we doen wel zo verontwaardigd over de jarenlange georganiseerde uitsluiting van bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika, maar Fort Europa sluit ook mensen uit door landbouwsubsidies, marktbescherming en immigratiequota met bijbehorende uitzettingen. We zien het alleen niet zo duidelijk, want de mensen die we uitsluiten, creperen niet op onze stoep, maar elders in de wereld. Het is linkse-rakkerstaal die ik uitsla, maar ik kan er geen speld tussenkrijgen.
Als ik in Zuid-Afrika ben, realiseer ik me dat ik deel ben van die uitsluitingsmechanismen, simpelweg omdat ik het geluk heb om aan de prettige kant van de streep te staan. Ik realiseer me ook dat het misschien wel onmogelijk is om je aan dergelijke uitsluitingsmechanismen te onttrekken. En dat ze niet 'de schuld' zijn van een persoon of een groep mensen. Door niet in een minibus naar m'n werk te gaan, en niet naar een straatmarkt te gaan, en niet tegen zwarte leeftijdsgenoten te zeggen: 'Hé, kom er eens bijzitten, we hebben het over muziek die jij misschien wel goed kent. Wat vind jij ervan? En hoe heet jij eigenlijk? Ungubani igama lakho?' neem ik deel aan het apart-zijn. Niet alleen hier; ook in Nederland.
1 opmerking:
Indrukwekkend verhaal, Barbara. Vanuit het veilig verre Nederland is het soms verleidelijk gemakkelijk om te vergeten hoe andere delen van de wereld eruitzien. Je schudt me vandaag weer even wakker: Thanks.
Mooi blog verder, trouwens. Ik zal met plezier blijven lezen. Heb het goed in Durban!
Een reactie posten