Mageshen en ik hobbelen al weken van de ene garage naar de andere. Versnellingsbakproblemen. Ondanks waardevolle adviezen van zijn zus – die goed ingevoerd is in de technicaliteiten van de transportsector; ze hoeft maar naar een ontwerp van een truck of een schip te kijken en ze hangt al aan de telefoon om de juiste onderdelen te bestellen, zegt Mageshen niet zonder trots. Tegen een goede prijs natuurlijk – wist niemand precies wat er aan de hand was. En wij maar schokkend over de weg…
Gelukkig staat Mageshen nog met één been in de township. Honderdduizend maatjes van de kerk en een aantal zwagers die automonteur zijn. Dan is het euvel zo opgelost. Dat oplossen gaat ongeveer zo. Eerst een telefoontje: ‘Hey bro [spreek uit ‘broe’, van het Afrikaanse ‘broer’], howzit man? Listen man, bro, I’ve got a problem man.’etc.
Dus een vriend van een vriend kon de auto wel maken. Hij woont in Isipingo, een township naast het vliegveld. Elke paar minuten vliegt er met donderend geraas een kist over je hoofd. De apartheidsoverheid plande het vliegveld destijds met opzet bij de townships (of de tonwships bij het vliegveld, het is maar net hoe je het bekijkt), want Indiërs en negers konden het zich toch niet veroorloven om zich op te stellen als mondige Haarlemmermeerbewoners.
We konden de auto in Isipingo afleveren en Mageshens vriend kon ons dan een lift geven naar het vliegveld, waar we voor een paar dagen een auto konden huren. Dus wij in Isipingo eerst op zoek naar Mageshens vriend. Na een hoop heen en weer gebel (Hey man, bro, where are you man?), bleek hij in een bar te zitten.
In een bar. Midden op de dag. Het is de laatste dag van de maand. Dan is het salaris binnen. En hij moest ons nog naar het vliegveld rijden. Nounounou, dachten wij.
De bar was een hoog, kaal lokaal, met graffiti op de muren en een zwart plafond. Er hingen een paar mannen rond en Mageshens vriend stond te poolen met een vriend. Ik bestelde een biertje (je bent een witte of je bent het niet – en witte vrouwen doen dat nu eenmaal) en we keken hoe die mannen aan het poolen waren. Er kwam geen druppel alcohol aan te pas. Ze waren aan het oefenen voor een officiële wedstrijd. Ik was de enige die dronk.
Mageshens vriend, een grote Indiër met een baard en een pet achterstevoren op zijn hoofd, lijkt net een moslim, totdat je de binnenkant van zijn onderarm ziet. Daar staat met grote, sierlijke, groene letters ‘Warrior of Christ’ getatoeëerd. Hij maakte zijn spelletje af en we reden in twee auto’s kriskras door de township op zoek naar de automonteur.
Toen ik net in Zuid-Afrika was, verwarde ik een township vaak met een sloppenwijk, terwijl dat iets heel anders is. (Sloppen zijn er ook in Durban.) Een township is een gepland getto, waar in het apartheidstijdperk op grond van de gehate Group Area Act alleen mensen van een bepaald ras mochten wonen. Er waren townships voor zwarten, voor kleurlingen, voor Indiërs en het betekende ook dat ze nergens anders in de stad te vinden mochten zijn, tenzij ze er iets te zoeken hadden (als werkster voor een witte familie bijvoorbeeld). Er woonden dus ook middenklasse en zelfs rijke mensen in een township, hoewel velen inderdaad in mensonterende omstandigheden leefden, geen water en electriciteit hadden, en ver moesten reizen om bij hun werk te komen.
Hoewel iedereen zich nu overal vrij mag bewegen en vestigen, blijven veel mensen bij hun familie in de buurt wonen. Mageshens familie woont nog voor het grootste deel in Chatsworth. Grote (vaak zelfgebouwde) huizen, een breedbeeldtelevisie die de hele dag hard aanstaat, een afwasmachine, en twee stevige auto’s voor de deur. Maar wel ongeasfalteerde straten, en de familie en de kerk om de hoek. Dat is belangrijk.
Isipingo lijkt erg op Chatsworth: een rommelig conglomeraat van huizen die kamertje voor kamertje groter zijn gemaakt en binnenplaatsjes die steeds verder zijn dichtgetimmerd. De automonteur had zijn hele woonhuis omgebouwd tot garage. In zijn achtertuin stond een kapotte bus van zijn kerk. In zijn voortuin stond een krik en lagen de gereedschappen. Hij zou de versnellingsbak van Mageshens auto openmaken en dezelfde avond al kunnen vertellen wat er schortte.
Mageshens vriend reed ons naar de luchthaven. Hij nodigde ons uit om eens te komen eten bij zijn moeder. Houd me op de hoogte over je auto, riep hij toen we uitstapten. ‘And if you’re not happy with the price, let me know, man, and I’ll make a price for you, bro.’
In die woorden van goede zorg lag een hoop besloten. Mageshen woont nu in het lommerrijke Glenwood, een wijk vol academici naast de campus van de universiteit. Die opwaartse sociale mobiliteit wordt bewonderd maar ook met lede ogen aangezien. Een doctorsgraad, daar maak je geen vieze handen mee. En een witte vriendin, dan weet iedereen dat je zo nu en dan tijd in de keuken (of all places) moet doorbrengen, al is het maar om de afwas te doen. Nu ik de township verlaten heb, ben ik nog maar een halve man, grapt Mageshen vaak, en het is niet helemaal een grap, want de tonwshipmakkers denken er ook zo over. En dat drijft de prijs voor klussen op.
Maarrrr... Mageshen kan ongelooflijk goed gitaar spelen. En alle townshipjongens kunnen gitaar spelen, alleen niet zo goed als Mageshen.
Dus de makkers blijven makkers, door dik en dun. De auto was meteen de volgende dag klaar. De prijs was een tiende van wat de officiële garage als offerte had geboden en dezelfde middag belde Mageshens vriend: ‘Hey man, bro, what was the price man?’ Nazorg is inbegrepen. En de auto glijdt over de weg.
zondag 2 augustus 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Wat een geweldig verhaal weer. Zo leuk om te lezen.
Een reactie posten