Het is zaterdagmiddag kwart over vijf, bijna donker en ik ben in Durban onder dak in Mackaya Bella guesthouse. Er is nog weinig veranderd sinds ik hier in augustus 2008 voor het eerst neerstreek. En eindelijk ben ik wat opgewarmd na 5 dagen in een steenkoud Grahamstown.
Kou is een relatief begrip (net als pijn en warmte en liefde, denk ik). Het is in Grahamstown in de winter bij lange na niet zo koud als in Nederland in december, maar omdat het maar een paar weken per jaar koud is, heeft geen enkel huis verwarming. En omdat het veel meer weken per jaar erg warm is, hebben de meeste openbare gebouwen wel airconditioning. In de faculteit Sociologie van de eerbiedwaardige Rhodes University (die eigenlijk omgedoopt zou moeten worden in Cecil University ofzoiets – in Rusland hebben ze immers ook geen Stalingrad meer…) vond de conferentie van de International Association for the Study of Popular Music plaats. En de airconditioning was niet te stoppen. Buiten was het 14 graden, binnen 12; iedereen zat met mutsen op en jassen aan blauw aangelopen naar de presentaties te luisteren. Welkom in Afrika.
Ik vind mezelf een bikkel als het kou betreft. Maar dat is omdat ik weet dat ik binnen een uurtje ofzo weer in een goed verwarmde woonkamer of keuken terecht kan. Bluf dus. Nu stapelde de kou zich op tot in mijn botten. Maar ik had een toevluchtsoord: bij Hilde in haar cottage. Hilde woont met haar twee hondjes tussen haar zelfgebakken potten in een gezellig rommelhuis. Ze is al oud, en wat doof, maar nog heel erg levendig en ze stommelt met een kruk langs haar doorgezakte banken, rafelige kamerschermen en Afrikaanse maskers. Het huis is te groot voor haar, dus de voorkamers verhuurt ze soms, als ze er zin in heeft of wat centjes wil bijverdienen. En omdat er in Grahamstown dankzij het jaarlijkse National Arts Festival geen hotelkamer meer te vinden was, nam ik haar aanbod dankbaar aan. Veel wollen dekens, een elektrische verwarming en een harde warme douche. Hmmmmmm.
Hilde verzorgt geen ontbijt en doet met haar oude benen ook geen kamerdienst (het leven is te kort voor dat soort dingen, vindt ze), maar, net als zoveel andere mensen in Afrika (wit of zwart), is ze zo vanzelfsprekend gastvrij. Eerst dacht ik (met mijn bindingsangst) dat het een behoefte aan gezelschap was, maar ze is teveel een vrijgevochten vrouw om die indruk lang te laten bestaan. Hilde is geboren en getogen in Namibiƫ en ze vindt het heerlijk om Duits met me te babbelen. In haar grote leunstoel met vijf dekens over haar manke benen vertelt ze me prachtige verhalen over de muziek van de Herero. Ze mist haar familie die nog in Namibiƫ woont, en centjes om erheen te reizen heeft ze eigenlijk niet.
Vanmorgen om 7 uur, toen ik het vliegtuig naar Durban moest halen, was er koffie in de keuken en stond ze erop me naar het opstappunt voor de shuttlebus te brengen. “Ik kleed me nu aan!” gilde ze en daarna reed ze haar rammelende oude bakkie (pick-up) met de kwispelende hondjes op de achterbank de garage uit.
‘Mijn ene dochter is makkelijk’, zegt ze in de auto, ‘die is zoals ik en rommelt wat rond, maar mijn andere dochter’ – ze trekt een zuinig mondje – ‘als ze bij me thuiskomt zegt ze: “Ik weet het gewoon niet meer. Wat moet ik hiermee…mijn familie, zo’n rotzooi.” Hilde schatert het uit en trapt het gaspedaal flink in. Ze geeft me bij de bushalte een stevige knuffel. “Auf wiedersehen” zeg ik, maar dat weet ze nog zo net niet. ‘We zullen zien. Als ik er dan nog ben.’ Het is het mooie en ook het droevige van op reis zijn: je ontmoet leuke mensen die je misschien wel niet meer terugziet.
zondag 3 juli 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten