dinsdag 19 augustus 2008

Werkdag

Vandaag was wat denk ik ‘een gewone werkdag’ gaat worden. Ik heb mijn tas gepakt en ben ik via het achtertuinhek – dat bedekt is met heel akelig prikkeldraad, maar gelukkig niet onder stroom staat – naar mijn werk gelopen.

Ik liep door het parkje met de tamarindes, stak Manning Road over naar de Universiteitssportvelden. Langs de rugbyvelden met de jacaranda’s. Langs het lege glimmende zwembad. Met een trap door het bos vol bomen met luchtwortels naar boven. Bovenop bij Howard College is het uitzicht geweldig. Je kijkt over de hele haven van Durban en als je mazzel hebt, zit er een brutale makaak op een muurtje van hetzelfde uitzicht te genieten.

Ik liep de route voor het eerst alleen, maar wist op dat moment precies hoe het zou voelen om er voor het laatst te lopen, en van elke plek weer afscheid te moeten nemen. Het maakte me een beetje verdrietig, maar het was een mild soort verdriet. Ik kan van iets, of van ergens, of van iemand houden als ik weet dat ik er weer van weg kan, denk ik.

Op mijn kamer heb ik mijn paper bijgeschaafd die ik donderdag moet geven. Het wordt een verhaal dat ik uit de losse pols vertel, in zekere zin een weergave van het artikel dat nu geredigeerd en wel klaarligt voor publicatie in het volgende nummer van SAMUS: South African Music Studies. Het is een soort mission statement en ik ben benieuwd naar de feedback van het publiek. Daar kan ik dan mooi mee aan de slag voor mijn onderzoek hier.

Om 11 uur had ik een afspraak met de (Keniaanse) hoogleraar, Emily Akuno, die me gisteren al op zeer warme wijze welkom heette. Tijdens ons gesprek gisteren kwamen er vier Zweedse uitwisselingsstudenten binnenlopen. Ze heetten, ongelogen, Anna, Hanna, Lena, en Suzanna.

Emily sprak hen toe, en – zo voelde ik – mij ook. Ze vertelde de studenten dat ze wellicht maar 5 weken hier waren, maar dat dat in Afrika niet zoveel zegt: ‘time stretches in Africa; 5 weeks easily become 10 weeks’. Ze vertelde de studenten ook dat ze verrijkt naar huis zullen terugkeren: ‘Africa does not have so many material riches, but it has to offer you a lot of spiritual ones. Consider this country as a gateway to the continent of Africa and take your advantage of it by examining what it has to offer you, in its people, in its culture, in its society, and you will realize how rich you have become.’

We waren er allemaal stil van. Achteraf liet ik haar woorden de revue passeren en bedacht ik me dat alle clichés over Afrika waren langsgekomen: oneindige tijd, human resources, economisch arm-levensbeschouwlijk rijk. Maar uit haar mond klonk het als een boodschap, een opdracht bijna, waar we op dat moment niet anders konden dan gehoor aan geven.

Vandaag hebben we wat lessen besproken. Ik vecht als een leeuw om mezelf niet teveel colleges in de schoenen geschoven te krijgen. Mijn ijzeren argument is dat mijn reis door mijn onderzoeksinstituut betaald wordt en dat ik artikelen moet produceren en niet moet lesgeven. Ik geef graag les, heb ook ontzettend zin om les te gaan geven hier. Maar het moet niet te gek worden.

Samen met mijn maatje Nishlyn ga ik een masterscursus Theorizing music in society doen. Nishlyn is een Indiase jazzmuzikant die ik nog van vorig jaar ken. Ik ga wat over mijn dissertatie vertellen, dus veel hoef ik niet voor te bereiden.

Ik ga ook een aantal seminars in de muziekgeschiedenismodule doen. Ook dat wordt een uittreksel van een cursus die ik al eerder heb gedaan. De dame die de cursus coördineert is als docent ontzettend geliefd bij de studenten. Nyshlin vroeg haar of hij bij haar college muziekgeschiedenis aanwezig kon zijn om te zien hoe ze het doet. Ik vroeg of ik er ook bij mocht komen zitten. Dat vond ze prima. Het college was over een half uur. Ik ben met Nyshlin een broodje gaan eten op de campus, heerlijk in de zon onder een half-schaduwrijke boom.

Om 2 uur begon het college. Het waren ongeveer 40 eerstejaars, overwegend zwart (Engels voor velen 2de of 3de taal), de meesten wisten niets van klassieke muziek. Het ging over de barok.

Er zijn nogal wat verschillen met Nederlandse musicologiestudenten, die niet onder de simplificerende noemer ‘niveau’ of ‘voorkennis’ geschaard kunnen worden. Zo reageert de zaal heel nadrukkelijk op de docent. [Hoe prettig is dat, dacht ik op het achterste bankje van het lecture theatre.] Niet een individuele student zegt wat, maar de klas spreekt als uit een mond, als in een 19de-eeuwse missieschool.

‘Today we are discussing the baROQue’ [De docent schrijft baroque op het bord]. ‘Which comPOser do we KNOW from the baROQue?’ En ze herhaalt het onmiddellijk: 'Which comPOser do we KNOW from the baROQue?' ‘BETSJ’ klinkt het uitzinnig uit de zaal. ‘BACH’ corrigeert de docent en schrijft Bach op het bord. ‘Which Other comPOser do we KNOW from the baROQue?’ ‘Handel!’ ‘OK, which WORK do we KNOW from HANdel?’ ‘Haaaaaaa-le-LU-jah’ schalt de zaal.

De docent vertelt de studenten wanneer ze dingen op moeten schrijven. Alle moeilijke Engelse woorden schrijft ze op het bord. En ze checkt alles af. Om de drie of vier zinnen. ‘Has everybody got this?’ ‘Jaaa’ bromt de zaal dan, of soms zegt iemand ‘No!’. Dan herhaalt ze het nog eens. In Nederland krijg ik altijd een ijzingwekkende stilte als ik vraag of iedereen het begrepen heeft en ik ben niet angstaanjagender dan deze dame, zoveel weet ik wel.

Na een uur is ze uitgekomen bij het 5de Brandenburgs Concert, heeft ze concerto grosso, basso continuo en voortspinningsmelodiek behandeld en heeft ze uitgelegd wat het woord symmetrie betekent, want dat bleek nodig. Ik krijg andere studenten: ouderejaars in een kleinere groep. Het verschil met deze groep is groot, vertelde ze me na afloop. Toch vond ik het ontzettend goed om erbij geweest te zijn.

Ik ben na afloop van het college om 3 uur naar huis gegaan want ik wilde nog gaan zwemmen en moet voor donker binnen zijn. Alleen op straat lopen na zonsondergang is een onnodige stommiteit en om 5 uur is het bijna helemaal donker.

Wat ben ik een bofferd dat ik op mijn korte wandeling naar mijn werk ook nog een buitenbad op mijn weg heb. Onder de bomen, naast de rugbyvelden en het is gratis, want met een University Staff Card kun je er zo in. En het bad is leeg, want het is winter. Iedereen vindt het veel te koud om te zwemmen.

Het lijkt een wat onbetekenende luxe, een heel zwembad voor jezelf, maar de reden dat ik ga zwemmen is dat het me rustig maakt. Het water koelt de hitte van mijn bewegende lijf af, ik word gedwongen om rustig en regelmatig adem te halen, mijn armslag geeft een ritme dat mijn hoofd leeg maakt. In een druk zwembad is het altijd akelig zwemmen, je komt niet in je ritme omdat je je niet op je slag kunt concentreren en het water golft heel hard door de bewegingen van andere zwemmers. Niets is heerlijker dan je armen in een egaal wateroppervlak steken en alleen maar het ritme van je eigen slag voelen. Soms, als ik heeel vroeg ben in het Utrechtse Krommerijnbad, heb ik heel even het bad voor mezelf, maar nooit meer dan een paar minuten. Vanmiddag heb ik hier drie kwartier alleen gezwommen. Heeeerrrrlijk.

Woensdag vlieg ik naar Port Elizabeth. Donderdag geef ik mijn paper. Zaterdag kom ik terug en dan moet ik eens goed aan de gang met die maskanda. Want daarvoor ben ik hier.

Geen opmerkingen: